Het rapport omvat 7 korte paragrafen. Deze betreffen het gestrande VN-onderzoek (2), buitengerechtelijke executies door het leger (3), detentie van politieke opponenten(4), vervolging van mensenrechtenactivisten(5), de media(6), mishandeling(7) en de militaire rechtspleging(8).
Over (2) wordt door AI weinig nieuws aangereikt: het mislukken
van de VN-missie wordt, zoals vrijwel steeds in de Westerse pers,
geheel aan de regering Kabila toegeschreven. Het stuk bevat
slechts een citaat, namelijk van een Zimbabweaans teamlid die
zich voortijdig terugtrok, die schrijft: "Ik heb grote moeite te
geloven dat de omstandigheden gunstig zijn voor het uitvoeren van
een correct onafhankelijk en onpartijdig onderzoek, of dat die
zich ooit nog zullen voordoen." Dit lijkt een correcte
inschatting, maar wijst, zo te zien, niet speciaal naar de
Congolese regering als oorzaak van de moeilijkheden, zoals AI ons
schijnt te willen doen geloven.
(3) gaat geheel over de situatie in het Oosten van het land. Daar
is een low-intensity war gaande, waarin de legers van de RDC,
Rwanda en Uganda staan tegenover eenheden die de vorige regimes
in Zaire en Rwanda steunden. Achter de coulissen verschuilen zich
enkele Europese mogendheden, wapenhandelaars en steenrijke
mobutisten die met gestolen geld de schermutselingen financieren.
Daarbij gebeuren vreselijke dingen, waarvan de preciese toedracht
[zijn de slachtoffers alleen maar burgers?] doorgaans moeilijk
te achterhalen is. Al deze ellende Kabila in de schoenen te
schuiven is wel erg gemakkelijk.
Wat (4) aangaat: zoals bekend verkeert de RDC in een
overgangsfase (van 2 jaar) naar een meer democratisch bestel. Een
concept-grondwet is inmiddels gereed. In die fase heeft de
regering van Kabila politieke party-activiteit verboden. Sommigen
in het land kunnen dat niet verkroppen; hun acties worden soms
gevolgd door (tijdelijke) detentie of verbanning (Tshisekedi).
Ernstige represailles (dood of verdwijning) worden niet gemeld.
Het meest serieus zijn enkele leiders uit Kivu aangepakt, die
ervan worden verdacht de oorlogstoestand daar aan te wakkeren.
Paragraaf (5) vangt aan met: "Gedurende de laatste zeven jaren
van het bewind van de voormalige president Mobutu hebben
mensenrechtenactivisten een cultuur ontwikkeld om pal te staan
voor hun rechten en die uit te dragen in talloze rapporten." Dit
is juist, maar het is tegelijk de periode waarin talloze Zairezen
naar (o.a.) Nederland vluchtten met de verhalen over de wijze
waarop zij en hun collegas hun 'pal-staan' hadden moeten bekopen;
verhalen van moord, verdwijning, marteling. Enkele meer bekenden
onder hen, van wie sommigen ook in het rapport voorkomen, hadden
minder te vrezen juist door hun internationale bekendheid.
Vastgesteld moet worden dat van AI in Londen in die periode
relatief weinig werd vernomen [AI-Nederland was actiever!]. In
elk geval valt wat nu gemeld wordt, in het niet bij wat men onder
Mobutu te verduren had; trouwens evenzeer in vergelijking met de
situatie in andere landen, bijvoorbeeld in Turkije.
Ook wat in (6) wordt verteld over beperkingen voor de media is
weinig indrukwekkend. Bekend is dat met name in Kinshasa talloze
kranten verschijnen, die ook in Brussel worden verkocht, vaak met
zeer kritische artikelen. Congo heeft een staats-radio/televisie
bedrijf, maar door heel Congo zijn radiostations van andere
origine te horen die vaak uitgesproken anti-regerings propaganda
verspreiden.
Onder (7) wordt melding gemaakt van een achttal gevallen van
mishandeling, waarbij enkele gevallen van verkrachting van
vrouwen. Het is goed de regering van Kabila hierop aan te
spreken, en te vragen om disciplinaire straffen.
Tenslotte (8): Civiele rechtbanken functioneren in Congo vaak nog
steeds slecht. Hulp bij het nieuw op poten zetten van dit onder
het vorige regime totaal gecorrumpeerde apparaat is door Belgie
aangeboden maar nooit verstrekt. Intussen behandelen militaire
rechtbanken vaak zaken die daar niet thuis horen. Ook worden
doodstraffen uitgesproken en voltrokken. Dit is natuurlijk geen
goede situatie, maar daartegen te opponeren vanuit de Westerse
luxe is erg gemakkelijk, net zoals dat geldt ten aanzien van de
rechtspleging in Rwanda.
Mijn conclusie is dat het persbericht (doorgaans het enige dat doorklinkt in de kranten) de situatie zeer somber afschildert, terwijl het rapport hiertoe geen basis geeft. Dat is ernstig omdat het twijfel doet rijzen aan de objectiviteit van AI. De laatste tijd wordt vaker kritiek geoefend op de houding van mensenrechtenorganisaties, zoals door Roger Winter, directeur van de U.S. Committee for Refugees, in de Washington Post (22 februari j.l.), en door Rakya Omar en Alex de Waal van de organisatie African Rights. Ook rijst de vraag vanwaar toch die overdadige interesse van AI voor de R.D.Congo: het is sinds december 1997 al het vierde rapport [hiertegenover staat dat bijvoorbeeld voor Nigeria het laatste rapport uit september 1997 dateert] Is dit slechts omdat de informatie in dit land zo gemakkelijk te krijgen is, of schuilt er soms een politieke bedoeling achter?
Nico Dekker,
Werkgroep Congo-Ned,
18/5/98