COLTAN

Zie ook het rapport van de VN, S/2001/357 "ILLEGAL EXPLOITATION of NATURAL RESOURCES and OTHER FORMS of WEALTH of the DRC:

"briefing"en "report"



Wat is coltan?

Coltan, afkorting van colombo-tantaliet, is de naam voor een erts waarin de zeldzame metalen tantalium en columbium (ook wel niobium genoemd) als belangrijkste bestanddelen voorkomen. Tantalium is een zeer corrosiebestendig en anderzijds goed verwerkbaar materiaal. Dat maakt het zeer geschikt voor technische toepassing in apparatuur en installaties waaraan extreme eisen worden gesteld zoals aan kernreactorvaten, in raket-en satelietbouw, transportpijpen voor aardgas en vooral in de electronica-industrie. Het erts komt vaak voor in combinatie met andere metalen zoals tin (cassiteriet), ijzer en mangaan. Tot voor kort waren de belangrijkste producenten Brazilie, Thailand, Australie. Het grootste deel van de wereldvoorraad coltan ligt echter in Centraal-Afrika (80%), waarvan weer 80% in Congo en de RDC.

De nieuwste massatoepassing van tantalium heeft te maken met de mobiele telefonie. De nieuwe generatie gsm's bevatten onderdelen waarin tantalium wordt toegepast. Hierdoor is sinds begin 2000 de wereldvraag naar dit metaal enorm gestegen, wat zich weerspiegelt in een stijging van de wereldmarktprijs van $75 naar $350 per kilo in de periode tussen februari en november 2000. Inmiddels zou de kiloprijs op dit moment rond de $700 liggen!.

Coltanwinning in Kivu

Sinds tientallen jaren wordt in Congo/Zaire, met name in de oostelijke provincies Kivu en Maniema, coltan gewonnen. Het daar gevonden erts is van hoge kwaiteit in de zin dat het gehalte aan tantalium hoog is, plaatselijk meer dan 40% zoals in de zone van Lubero. Bekende vindplaatsen waren Punia, Kalima, Lugshwa, en recentelijk Masisi, Walikale en Kalahe.

In de dagen van Mobutu was de SOMINKI (Societe Miniere de Kivu), een Belgisch-Zairese onderneming (aandelenverhouding 72:28), houder van een concessie voor de winning van goud, cassiteriet en coltan in Oost-Congo/Zaire. In 1995, in de nadagen van Mobutu, besloten de Belgische aandeelhouders hun deel te verkopen aan de Canadese BANRO-groep. Deze besloot, het jaar daarna, het bedrijf te splitsen in twee ondernemingen SAKIMA (Societe Aurifere de Kivu et Maniema) die zich zou richten op de goudwinning en de RMA (Ressources Minieres Africaines) voor de winning van cassiteriet en coltan. De goedkeuring van de Zairese staat voor deze transactie kwam in april 1997, een maand voor de val van Mobutu toen het gebied al lang niet meer onder bestuur van Kinshasa viel. Onmiddellijk na zijn machtsovername verklaarde Kabila de overeenkomst SOMINKI/BANRO nietig, als gesloten onder verdachte omstandigheden. Er volgde een proces tussen BANRO en de RDC in de VS, dat door de Congolese staat werd verloren. Toen besloot president Kabila op 29 juli 1998 een nieuwe onderneming te starten, de SOMINCO, voor de exploitatie van de bodemschatten in Oost-Congo. Drie dagen later,op 2 augustus 1998, braken gevechten uit die het Oosten bracht onder beheer van het, door Rwanda en Uganda in het zadel geholpen, rebellenregime van de RCD. Daarbij werden de mijnen en bezittingen van SAKIMA/RMA geplunderd en vernield, waarbij de RCD beslag legde op 312 ton coltan en 190 ton cassiteriet. In october 1999 probeerde het RCD-bewind de BANRO-groep te interesseren om de productie van de verlaten mijnen weer op te nemen, waarvoor men plechtig het besluit van Kabila herriep. De groep liet zich daar echter niet toe bewegen, gezien de enorme investeringen die nodig zouden zijn om de zaak weer rendabel te maken. Hierop herriep de RCD haar eigen besluit en poogde vergeefs andere geldschieters te vinden om de oude SOMINKI concessies leven in te blazen. Sindsdien ligt de industriele productie van coltan in Congo stil.

Handmatige exploratie

Sinds de RCD het bewind in Oost-Congo voert is de situatie voor de bevolking, vooral die op het platteland, afgegleden tot een niveau dat nauwelijks menswaardig meer kan heten. Het gebied wordt geterroriseerd door eenheden van het Rwandese, dan wel Ugandese leger, door Hutu-bendes (restanten van de FAR en Interahamwe) die zich door roof en afpersing in het leven proberen te houden en door Mai-Mai-groepen die de strijd aanbinden tegen alle buitenlandse indringers en hun collaborateurs. Het land dat ooit rijk was door veeteelt en landbouw is geruineerd: het vee is gestolen en gedood, roversbenden maken land- en tuinbouw op enige schaal zinloos. De bevolking probeert, voorzover niet gedood of gevlucht, zo goed of zo kwaad het gaat te overleven. De enorme stijging van de prijs van coltan op de wereldmarkt leek zo'n overlevingskans te bieden. Op veel plaatsen, zoals in het gebied van Masisi, tot voor kort een prachtig glooiend berglandschap waar vee werd gehouden, ligt coltan-erts dicht onder de oppervlakte. Bewoners graven gaten in de bergwand of in de valleien tot 6 meter diep om daaruit met de hand coltan-erts te winnen. Dit is een uiterst riskante bezigheid: door instorting van de niet-gestutte gangen hebben velen reeds in het binnenste van de aarde het leven gelaten. De meesten van de delvers zijn geen eigenaar van de grond; een groot deel van de opbrengst moeten ze afstaan aan de eigenaar of pachter waarbij ze in dienst zijn. Het erts wordt dan verkocht aan handelaars die het naar Goma brengen waar het bij de opkoopkantoren ongeveer $60 per kilo opbrengt voor erts die ongeveer 30% tantalium bevat.
Als gevolg van deze activiteit is het landschap veranderd in een soort maanlandschap van modderige kraters. Dertig procent van de kinderen gaat niet meer naar school om hun geluk te beproeven in de coltan, sommigen uit zucht naar avontuur, denkend zo snel rijk te worden, en anderen uit verantwoordelijkheidsgevoel om een bijdrage te leveren aan het gezinsinkomen. Met het milieu wordt door de 'coltan-rush'ook de resterende sociale structuur en de toekomst van de jeugd verwoest. Veel van wat door de bevolking gedolven of verdiend wordt valt echter in andere handen: gewapende bendes overvallen de delvers of transporteurs en beroven hen van de opbrengst. Zo dient de coltan slechts om de spiraal van roof, geweld en tegengeweld in stand te houden. Vrouwen en kinderen, achtergebleven in de dorpen, worden slechts geconfronteerd met inflatie van de prijzen van eerste levensbehoeften enerzijds ten gevolge van het feit dat sommigen zakken vol geld in handen krijgen en anderzijds door de verwaarlozing van de landbouw en de vernieling van het bouwland.

Coltan en het Rwandese leger

Vanaf het moment dat het erts in Goma of Bukavu is afgeleverd begint de reis naar de geindustrialiseerde wereld, waarbij de kiloprijs stijgt tot vele honderden dollars. Voor het verhandelen ervan had de RCD in november 2000 een onderneming opgericht, de SOMIGL, die het monopolie bezat in het doorverkopen ervan en waarvan belasting kon worden geheven. Daarna volgt het transport naar Kigali van waaruit het, door bemiddeling van ondermeer de Belgische firma Africom, wordt verkocht aan transnationale ondernemingen voor raffinage en bewerking in de VS, Duitsland, Belgie, Kazakhstan, om de belangrijkste afnemers te noemen. De grootste winst op het pure erts wordt ongetwijfeld gemaakt door de Rwandese regering en de commerciele elite, veelal militairen, in en om de Rwandese hoofdstad Kigali, waar het grootste deel van het verschil in prijs tussen Goma (circa $ 60) en de wereldmarktprijs (circa $ 700) blijft hangen. Volgens schatting werd (officieel) in december circa 120 ton coltan verhandeld; dan gaat het dus, bij voorzichtige schatting, om $ 75 miljoen in een maand!
Daarmee is echter niet het laatste gezegd. Om de opbrengst nog te verhogen zijn Rwandese militairen zelf begonnen met wilde exploitatie van coltanmijnen. Zo meldt de Franse krant Le Monde van 22 maart j.l. dat het Rwandese leger begonnen is met mijnactiviteiten bij Kasese waarbij 1000 tot 3000 gevangen Congolese soldaten worden ingezet bij de winning; Congolese burgers die voor zichzelf bezig zijn worden weggejaagd. Een ander bericht, opgetekend door de Belgische krant Le Soir (27 maart) vermeldt dat meer dan 1500 Hutu-gevangenen uit Rwanda (herkenbaar aan hun rose gevangeniskleding) door het leger rechtstreeks uit Rwanda zijn getransporteerd om coltan de delven in Kalehe bij het dorp Numbi. Het gaat uiteraard om winning op plaatsen waar de ertslagen het rijkst zijn. Deze feiten zouden staan in een nog niet gepubliceerde versie van een rapport dat een onderzoekscommissie onder leiding van Ivoriaanse ex-minister van Energie, mevrouw Safiatou Ba-N'Daw, op last van de VN heeft gemaakt over grondstoffenroof door Rwanda en Uganda in het door deze landen bezette deel van Congo. Hoewel de aangekondigde publicatiedatum reeds lang is verstreken is de officiele versie nog steeds niet uit; naar verluidt doen de leiders van Uganda en Rwanda (die machtige bondgenoten hebben!) er alles aan om publicatie in oorspronkelijke vorm te verhinderen. Grondstoffenroof in Congo is voor deze landen essentieel om de oorlog voort te zetten en tegelijk naar het Westen toe de indruk te wekken van 'good governance'. De Rwandese regering bijvoorbeeld levert coltan aan de Russische onderneming Elit Mater in ruil voor wapens. Nu de goudprijs op de wereldmarkt is gekelderd en het Westen steeds kritischer wordt op de aanvoer van diamanten uit conflictgebieden is de dure, gemakkelijk te winnen coltan een ideale vervanger. Zo zou het RCD-bestuur de afgelopen 3 jaar $ 90 miljoen hebben gebeurd aan rechten en belastingen op de coltan-productie.

Intussen heeft de RCD het monopolie van SOMIGL opgeheven, waarschijnlijk omdat het Rwandese leger bij de winning niet voor de voeten gelopen wil worden en omdat het instellen van een monopolie in het Westen geen goede indruk maakt.

Wat blijft is dat de bewoners van het gebied met fysieke dwang of om te overleven gedwongen worden met gevaar voor leven en onder onmenselijke omstandigheden mijnwerkzaamheden te verrichten voor de verrijking van een Rwandese elite en bevordering van de Westerse hightech.

Redactie Congo-Ned
14/04/01