De definitieve versie van het Strategiedocument over armoedevermindering (DSRP) in Congo dateert van maart 2006. Op dat moment liep de overgangsperiode ten einde, en leefde men in de verwachting dat het land de eindstreep ging halen van het bittere pakket van structurele hervormingen dat door het IMF was voorgeschreven voor de sanering van de Congolese economie. Dit zou dan ,volgens belofte van de financiële grootmachten, geleid hebben tot een reductie van 90% van de staatsschuld die het land als een molensteen om de nek hangt.
Inmiddels zijn we een illusie armer geworden: de eindstreep is niet gehaald. Daarmee is de financiering van het programma van de nieuwe regering-Gizenga en van veel van de in het DSRP geschetste maatregelen ter reductie van de armoede in de lucht komen hangen.
In grote lijnen bestaat het DSRP uit twee delen: een analyse van de armoede met al zijn facetten waaronder de bevolking te lijden heeft, en een beschrijving van een visie en strategie waarmee de overheid naar de mening van de opstellers het probleem van de armoedebestrijding te lijf moet gaan. Bij dit laatste gaat het in feite om een kader voor het herinrichten van het landsbestuur en van de nationale economie, wat moet leiden tot de economische groei die land en volk uit het slob zullen trekken.
Congo is een rijk land met een arme bevolking. De rijkdommen brengen welvaart in het buitenland en aan enkele Congolezen die daarbij bemiddelen, van de eigen bevolking leeft omstreeks 80% onder de armoedegrens (inkomen van 1$ per dag); in sommige provincies (zoals Province Oriëntale en Zuid-Kivu) ligt dit percentage rond de 90%.
Deze heel arme mensen kunnen dus niet voldoen aan de elementaire behoeften voor voeding, kleding, huisvesting of medische hulp. Werk dat inkomen genereert heeft slechts 4% van de bevolking, en wel merendeels in overheidsbanen zoals leger, politie en ambtenarij.
Bij armoede behoort ook het ontbreken van vrede en veiligheid: vooral in Oost-Congo zijn wapengeweld en sexueel misbruik aan de orde van de dag, steeds weer moeten duizenden op de vlucht als gevolg van gewapende confrontaties tussen milities en legereenheden.
De algemeen verbreide straffeloosheid maakt dat de weinige rijken hun gang kunnen gaan en de talloze armen aan het kortste eind trekken. Om de millenniumdoelstelling voor basisonderwijs aan alle kinderen tegen 2015 te halen zou het aantal kinderen dat naar school gaat jaarlijks met 4% moeten stijgen, terwijl er tussen 1990 en 2003 een afname is geconstateerd met 3,4% per jaar. Van alle meisjes is een derde nooit naar school geweest. De kindersterfte onder 5 jaar bedraagt 21,3%. Dat betekent dat jaarlijk ½ miljoen kinderen sterft, waarvan de helft aan malaria, een ziekte waaraan vrijwel alle Congolezen regelmatig lijden. Het land heeft veel water, maar weinig drinkwater, wat tegenwoordig veel ziekten en sterfgevallen door tropische ziekten die jaren geleden waren uitgeroeid tot gevolg heeft. Dit gedeelte van het document waarin de sociale ellende van de bevolking wordt beschreven wordt ondersteund door veel cijfermateriaal en citaten afkomstig van de société civile; de betrouwbaarheid is nauwelijks te betwisten.
Het volgende deel van de analyse betreft de bestuurlijke en economische situatie. Dat de politieke cultuur in het land gekenmerkt wordt door corruptie en straffeloosheid is geen geheim. De bron ervan zien de schrijvers bij de gecentraliseerde structuur van het landsbestuur die een erfenis is van de dictatuur van Mobutu. Zonder te betwijfelen dat een zekere mate van decentralisatie (meer macht voor de provincies) zoals de grondwet ook voorschrijft, verstandig is, kan men zich wel afvragen of men daarvan niet teveel verwacht; een vergelijking met Nigeria dringt zich op.
De enorme omvang van de informele sector (rond 72%), die zich dus ook onttrekt aan reguliere belastingheffing, is voor de overheid een groot probleem; het zijn mede de hoge belastingtarieven die de bedrijfjes nopen zich in de informele sector te blijven bewegen. Hoewel 80% van de bevolking leeft op het platteland vormt de bijdrage daarvan tot het BNP een verwaarloosbaar percentage. Het grootste deel van de landbouwproductie wordt niet in geld uitgedrukt. Isolement door ontbreken van transportverbindingen is een belangrijke oorzaak waarom de landbouw op achterstand blijft. Ook met het midden en kleinbedrijf (PME/PMI) is het slecht gesteld; de concurrentie met de wereldmarkt kan men veelal niet aan.
Uiteraard besteedt het document de nodige aandacht aan de veelbesproken staatsmijnbedrijven, zoals Gécamines, die ooit de belangrijkste inkomstenbron van de staat vormden maar thans in vervallen toestand worden geprivatiseerd. Hetzelfde geldt voor de bosbouwsector. Gewezen wordt op het bestaan van een mijnbouwcode, waarvan de uitvoering onvoldoende wordt gecontroleerd, zo ook wat betreft de boscode. Concessies blijven ongebruikt om speculatieve redenen en met de belangen van de lokale bevolking wordt geen rekening gehouden. Toch leven 40 miljoen Congolezen direct of indirect van de bossen, 80% van de energieconsumptie komt van brandhout. Dat veel Congolezen werken in de bosbouw is niet van recente datum; in 1998 werkten 25.000 mensen in de bosbouw, een aantal dat vergelijkbaar is met de mijngigant Gecamines waar destijds 35.000 mensen werkten. Een goed georganiseerde bosbouwsector is dus van groot belang voor de Congolese bevolking.
Welke remedies dragen de opstellers aan om Congo er bovenop te helpen?
Het visie- en strategiegedeelte opent met "de constatering dat de armoede de resultante is van slecht bestuur en het voortduren van conflicten". De strategie van de regering moet daarom gericht zijn op de vorming van een "rechtstaat via een systeem van gedecentraliseerd, democratisch, egalitair en participatief bestuur." Vrede en veiligheid moeten worden gegarandeerd door hervorming van leger en politie, een rechtsysteem dat personen en eigendommen beschermt en door het cultiveren van goede nabuurschap in de regio. Het proces van decentralisatie naar de niveaus van provincie en districten (en mogelijk nog kleinere bestuurlijke eenheden) moet de transparantie en de participatie van de burgers bevorderen. In het document worden allerlei technische en administratieve suggesties gedaan om dit te bereiken.
Maar met decentralisatie en participatie van de bevolking wordt de armoede niet bestreden. Die rol is toebedeeld aan het particuliere bedrijfsleven: "voor de staat is een normatieve en regulerende rol weggelegd", maar "de privé-sector is de motor van de economische groei". De staat moet met voorrang zorgen voor het aflossen van de binnenlandse schuld, en zorgen voor de middelen van vervoer en communicatie. Op deze wijze wordt immers het particulier initiatief het best gestimuleerd en wordt de concurrentiepositie van ondernemingen in de geliberaliseerde wereld versterkt.
Niets mag worden gedaan wat de macro-economische stabiliteit bedreigt of de inflatie bevordert. De terugtrekking van de staat uit de economie moet, in het belang van de armoedebestrijding, voortgang vinden. Een hele reeks staatsbedrijven staan nog op de nominatie om te worden geprivatiseerd, zoals op het gebied van lucht-, trein-, scheepsvervoer en water- en energielevering. Het is duidelijk dat de opstellers (of wellicht veeleer hun adviseurs van het IMF) onwrikbaar vertrouwen op deze strategie, met name waar het de mijnbouw en de bosbouw aangaat. Aan de constatering dat de laatste jaren de productie van de industriële mijnbouw achteruitgegaan is en die van de artisanale kleinschalige mijnbouw juist gestegen, ontleent men het vertrouwen dat particulier initiatief de voorkeur heeft. Aan de regering, de taak de bekendheid met de mijnbouwcode te verspreiden en in de bosbouw de inspraak van de bevolking beter te regelen.
Op het eind van het document klinkt enige twijfel door over de heilzaamheid van de receptuur. Zo wordt gezegd dat "de ervaring leert dat macro-economische en sectoriële maatregelen niet leiden tot eerlijke spreiding van de opbrengsten van de groei." De oplossing moet komen van de société civile die vooral moet kijken naar het micro-niveau: problemen identificeren en plannen uitwerken om gezamenlijk (in groepen of coöperatieven) armoede te bestrijden. Gelden uit de PPTE-pot (geld voor de arme landen met hoge schuld) zouden moeten gaan naar lokale armoedebestrijding door middel, bijvoorbeeld van alfabetiseringscursussen, onderricht in moderne landbouwtechnieken en in bedrijfskennis.
Schrijnend is eigenlijk wat het document zegt over het onderwijs. Hoewel het bereiken van de millenniumdoel om alle kinderen tegen 2015 lager onderwijs te verschaffen door de opstellers onhaalbaar wordt geacht, willen ze toch zoveel mogelijk daarop inzetten door tenminste de helft van het onderwijsbudget (maximaal 15% van de totale begroting) aan lager onderwijs te besteden. Daartegenover moet de groei van het middelbaar onderwijs (dat van 20% naar 33% in 2015 dreigt te groeien) worden geremd. Dat geldt temeer voor het hoger onderwijs waarvan door het aanbrengen van selectiebarrières "het aanbod moet worden aangepast aan wat sociaal-economisch haalbaar is".
Na lezing van het DSRP heeft men, hoe helder de beschrijving van de armoede en hoe zinvol sommige voornemens ook zijn, het gevoel dat de armen om wie het ging een kat in de zak wordt verkocht. Buitenlandse ondernemers en rijke Congolezen krijgen vrij gelegenheid de bodemschatten en bossen uit te baten, waarbij de opbrengsten voor de staat genoeg zullen zijn het eigen apparaat, enkele basale voorzieningen en natuurlijk de schuldeisers van de staat te betalen. De armen moeten vooral zichzelf zien te redden, liefst door gezamenlijk projectjes aan te pakken met hulp van NGO's van de regionale société civile. Door zich alle staatsbedrijven te laten ontnemen en door te gaan rente en aflossing te betalen over de misdadige schuld uit de tijd van Mobutu, berooft de staat zich van de middelen om echt iets voor de armen te doen.