Vrienden van Congo Inleiding
Op 4 december j.l. vond op initiatief van de Wereldbank de bijeenkomst van Vrienden van
Congo plaats waaraan landen, waaronder Nederland, VN-organisaties en financiele
instellingen deelnamen. De Congolese afvaardiging, geleid door de ministers van
Buitenlandse zaken en van Financien, kon met goede berichten naar huis keren. De
internationale gemeenschap - met inbegrip van Frankrijk dat lang had dwars gelegen - heeft
besloten de nieuwe Congolese regering de hand te reiken voor de reconstructie van het
Afrikaanse land.
De situatie is bekend: Het ruim dertigjarig bewind van dictator Mobutu
heeft het toenmalige Zaire in een totale sociale en economische afgrond gestort. Toen
uiteindelijk, in mei van dit jaar, Mobutu op de vlucht ging voor Kabila's leger, had de staat
als orgaan van openbare dienstverlening vrijwel opgehouden te bestaan, maar was wel
belast met een buitenlandse schuld van rond 14 miljard dollar. De Zairese bevolking
overleefde van dag tot dag van kostgrondjes, handeltjes en de in alle uithoeken verbreide
corruptie. De nieuwe regering onder leiding van Kabila stond voor de taak om het aan
natuurlijke hulpbronnen potentieel rijke land met zijn rond 46 miljoen inwoners op het spoor
van, liefst snelle, economische ontwikkeling te zetten en voor te bereiden op een
democratisch staatsbestel.
De regeringsploeg bestaat grotendeels uit Congolezen die, ooit
gevlucht voor Mobutu, vele jaren in het buitenland (vooral Belgie, de VS en Zuid-Afrika)
hebben doorgebracht en daar een degelijke academische opleiding hebben genoten. Deze,
soms briljante, jonge mensen hebben wellicht slechts een handicap: gebrek aan persoonlijk
bekendheid met de hedendaagse Congolese samenleving, hetgeen vooral in het begin
leidde tot felle confrontaties met meer politiek doorgewinterde leden van de hoofdstedelijke
bevolking.
Een groot probleem voor de acceptatie van het nieuwe bewind door de
wereldgemeenschap vormde (en vormt nog steeds) de schaduw van grootschalige moord
die, als vervolg op de genocide in Rwanda in 1994, de veldtocht van het bevrijdingsleger
door Kivu, Oostprovincie en Evenaarsprovincie heeft begeleid. Hoewel daarbij geen partij,
maar veeleer mede slachtoffer van dit bloedige geweld, kreeg hierdoor het Congolese volk
na zijn bevrijding niet de hulp waarop het redelijkerwijze aanspraak kon maken.
Het pleit
zeer voor de kwaliteit van de leden van de nieuwe regering dat zij zich door deze tegenslag
niet hebben laten ontmoedigen, maar met groot elan aan de gang gegaan zijn met
inventariseren van de vele knelpunten in de sociale en economische situatie en met het
opstellen van een ontwikkelingsstrategie die het land uit het slop moet trekken. Het is deze
strategie, neergelegd in een document getiteld Economisch Stabilisatie en Herstel Plan
(ESHP), dat uiteindelijk sceptische waarnemers heeft overtuigd van de bekwaamheid en
eerlijke bedoelingen van de opstellers, en hen heeft omgeturnd tot "vrienden van Congo".
Het Economisch Stabilisatie en Herstel Plan van de Congolese regering
Het ESHP beschrijft een eerste fase van een economisch drie-jarenplan, dat Congo moet
leiden op de weg van, wat de opstellers noemen, een 'sociale markteconomie'. Hiermee
wordt afstand genomen van het stelsel van Mobutu, waarin de meeste lucratieve
bedrijvigheid in handen van de staat (lees: de kliek rond de dictator) was, maar evenzeer
van een model waarin het land zonder reserve wordt opengegooid voor buitenlandse
investeerders, waardoor de behoeften van de bevolking aan zaken als gezondheidszorg,
onderwijs enz., veronachtzaamd zouden worden.
Deze eerste fase, het noodprogramma genoemd, omvat drie facetten: stabilisatie,
economisch herstel en beeindiging van het afbraakproces van gezondheidszorg en
onderwijs e.d.. De opstellers erkennen onomwonden dat macro-economische stabiliteit in
het land onmogelijk is zonder democratisering van de samenleving. Daartoe zijn de eerste
stappen gezet: een grondwetscommissie is aan de gang en er is een stappenplan dat moet
leiden naar verkiezingen over twee jaar. Dringend vereist is verder verbetering van het
rechtssysteem, dat door corruptie en financiele verwaarlozing onder het oude regime totaal
is verloederd.
Onder het hoofdje 'stabilisatie' valt ondermeer de controle op de overheidsuitgaven,
waardoor aan de galopperende inflatie (rond 1800% in de laatste 5 jaren) een einde komt
en de sanering van het bankwezen, dat in feite reeds lang bankroet is, waardoor zich nog
slechts 20% van de economie binnen het legale ('witte') circuit voltrekt.
Het eerste is in
zekere zin reeds gelukt: door het beleid van de nieuwe gouverneur van de Congolese Bank
is de inflatie in de afgelopen maanden tot bijna 0 teruggebracht, maar voor het tweede is
de hulp van de Wereldbank vereist, die met name de invoering van een nieuwe munt, de
Congolese frank, zal moeten steunen.
Economische wederopbouw zal moeten komen van herstel van het transportsysteem, de
landbouw, de energievoorziening en de mijnbouw. Op de laatste drie gebieden is Congo in
beginsel ongeevenaard rijk bedeeld. Een goed lopende Congolese economie kan daarom de
hele regio in welvaart meetrekken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de VS, in hun rol
van 's werelds enige supermacht, hun invloed in Afrika graag willen kanaliseren via
Kinshasa. Alles staat of valt echter met het transportstelsel, dat in de normale zin van het
woord eigenlijk heeft opgehouden te bestaan. Zo is de belangrijkste weg, van Kinshasa
naar de zeehaven Matadi, niet meer dan een door geulen en gaten onderbroken piste: en
vrachtauto doet over deze reis van circa 350 km ongeveer 3 dagen! Herstel daarvan,
cruciaal voor de voedselvoorziening van de hoofdstad met zijn meer dan 4 miljoen
inwoners, staat hoog op de urgentielijst van de regering. Op de bijeenkomst in Brussel
heeft de EU zich bereid getoond de financiering hiervan op zich te nemen.
Het derde facet wordt aangeduid als 'het tot staan brengen van het verval van menselijke
hulpbronnen'. Hieronder valt ondermeer de gezondheidszorg. Sinds vele jaren is van
staatswege in deze sector niets meer geinvesteerd. Ziekenhuizen zijn sterfhuizen geworden.
Doel van de regering is om per provincie binnenkort althans een goed geoutilleerd
ziekenhuis operationeel te hebben. In goed samenspel tussen regering en bedrijfsleven zou
de bevoorrading met genees-en andere hulpmiddelen gegarandeerd moeten worden.
Verontrustend voor de volksgezondheid is ook de sanitaire toestand van de grote steden.
Rondzwervend vuil en open riolen zijn een bron van ziekten , zoals cholera, typhus, malaria
e.d. Met de grote schoonmaak is men in Kinshasa al begonnen. De toestand van de
scholen is niet anders dan die van de ziekenhuizen. De gebouwen bestaan veelal uit lege
lokalen zonder meubilair of leermiddelen. Gevolg is dat steeds minder kinderen naar school
gaan, met alle gevolgen die dat heeft voor hun latere leven. Daarom geeft de regering
prioriteit aan het ter beschikking stellen van behoorlijk onderwijs en de organisatie van het
toezicht daarop.
Veel van wat onder dit laatste aandachtsgebied valt heeft te maken met de inzet van
mensen in overheidsdienst. Deze zijn de laatste jaren onder Mobutu niet, of zelden, betaald
geweest en ook de afgelopen maanden heeft de overheid door geldgebrek maar een deel
van zijn salarisverplichtingen kunnen nakomen. Voor het op gang brengen van
overheidsdiensten is daarom een eenmalige steun van buitenaf nodig.
Conclusie
Het beeld dat oprijst uit de plannen van de nieuwe regering verschilt hemelsbreed van het negatieve imago dat het land in het Westen heeft gekregen door de berichten over de Hutu- vluchtelingen en het UN-onderzoek daarnaar. Mede gezien het grote wereldpolitieke belang dat gemoeid is met een evenwichtige ontwikkeling van Congo, is het begrijpelijk dat de bijeenkomst in Brussel is geeindigd met unanieme steun aan het gepresenteerde herstelprogramma.
Nico Dekker. 16/12/97