2 november 2007

Herziening Mijncontracten

De door de Congolese regering ingestelde Commissie voor de herziening van de mijncontracten heeft haar werkzaamheden afgerond. Ze heeft haar rapport ingeleverd bij de regering die de politieke verantwoordelijkheid draagt voor het eindrapport. De Commissie beschouwt zich als een 'technische commissie'. Ze heeft de 63 haar voorgelegde contracten beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de mijncode die sinds 2003 het wettelijk kader vormt voor het afsluiten van joint ventures of partenariaten tussen de staatsmijnbedrijven en private ondernemingen. Tot de regering zich een oordeel heeft gevormd is de inhoud van het rapport geheim. Maar inmiddels is voldoende uitgelekt om een indruk te geven tot welk oordeel de Commissie is gekomen, met name nu in het dagblad Le Phare (02/11/2007) integraal het 'aanhangsel' is gepubliceerd waarin de conclusies van de Commissie kort zijn samengevat.

Bij haar beoordeling van de contracten onderscheidt de Commissie drie categorieën: (A), contracten die, met eventueel kleine correcties, aanvaardbaar zijn; (B), contracten die moeten worden herzien of her-onderhandeld; (C), contracten die kort en goed dienen te worden geannuleerd. Over categorie (A) kan men kort zijn: deze bevat geen enkel contract. Alle contracten moeten dus volgens de Commissie worden herzien of vernietigd.

Categorie (B)

Tot categorie (B) behoren 22 van de 27 joint ventures die zijn afgesloten met het fameuze Katangese bedrijf GECAMINES (GCM).

Daaronder vallen een aantal bekende mijnbouwcombinaties zoals:
Boss Mining (joint venture met Ridgepoint),
Compagnie Minière du Sud-Katanga-CMSK (joint venture met de onderneming EGMK van Malta Forrest),
DRC Copper Cobalt Project-DCP (joint venture met het Israelische bedrijf GEC),
Ruashi Mining (behorend tot de Zuidafrikaanse Metorex Group)
Tenke Fungurume Mining-TFM (joint venture met het bedrijf Lundin Holding, waar het Amerikaanse bedrijf Phelps Dodge voor 70% aandeelhouder van is).

Verder ook de joint ventures GTL en STL die door de Belg George Forrest zijn opgezet voor de exploitatie van de afvalbergen (terril) bij Lubumbashi, waaruit behalve koper en cobalt ook het kostbare germanium gewonnen wordt, dat volgens de Commissie illegaal het land verlaat.

En de uiterst controversiële Kamoto Copper Company-KCC waarvan Kinross-Forrest driekwart van de aandelen bezit. Uit een inconsistentie in de nummering van de Commissie zou men kunnen opmaken dat KCC op het laatste moment uit de categorie (C) naar (B) is overgeheveld!

Enkele karakteristieken

De karakteristieken van deze gewraakte joint ventures hebben veel gemeen. In vrijwel alle gevallen is sprake van een wanverhouding in de aandelenverdeling, als men de bodemrijkdommen die GCM inbrengt in aanmerking neemt. Die verdeling, waarin GCM meestal rond 20% van de aandelen heeft, is blijkens de documenten doorgaans vastgesteld alvorens een haalbaarheidsanalyse is gemaakt die taxeert wat de betreffende mijn waard is. Een dergelijke haalbaarheidsanalyse is volgens de nieuwe mijncode wel vereist.

De waarde van de ertsvoorraden, volgens recente schattingen, loopt op tot in de miljarden, bijvoorbeeld: bij Boss Mining bedraagt de waarde circa $ 4 miljard, bij Ruashi Mining circa $ 7 miljard, bij DCP omstreeks $ 15 miljard, en bij Tenke Fungurume zelfs $ 70 miljard! In verscheidene gevallen is de overeenkomst in de afgelopen jaren 'bij minnelijke schikking' gewijzigd waarbij steeds het aandeel van GCM aanzienlijk gereduceerd..

Een ander steeds terugkerend punt is dat de externe partner zijn investering financiert met een miljoenenlening waarvan rente en aflossing voor rekening komen van GCM, met als gevolg dat het Gécamines tot in lengte van jaren netto niets zal opbrengen. In de meeste gevallen heeft GCM bovendien geen invloed op het beleid van de joint venture omdat zij niet is vertegenwoordigd in het bestuur. In geen geval blijkt de Congolese staat mede-aandeelhouder te zijn, hoewel de mijncode dit wel toestaat, evenmin als er ooit royalty's aan de overheid worden afgedragen.

Andere joint ventures met staatsbedrijven

Naast Gécamines (GCM) heeft het staatsbedrijf SODIMICO een grote concessie in Katanga. Daaronder valt het gebied van de Minière de Musoshi et Kinsenda (MMK), een joint venture met de genoemde EGMF van Malta Forrest, een project van enorme waarde. Bovenop de eerder genoemde, ook hier toepasbare, karakteristieken formuleert de Commissie een lijst grieven die neerkomen op regelrechte malversaties, zoals een recente (niet toegestane) aandelenverkoop terwijl de Commissie met haar werkzaamheden bezig was.

Ook onder de rubriek (B), van partenariaten die herzien moeten worden, valt de joint venture Société Kasaïenne de Diamant (SKD) die het diamantbedrijf MIBA bij Mbuji Mayi heeft afgesloten met DE BEERS. Dit contract laat, volgens de Commissie, MIBA zelf geen enkel zicht op het onderzoek naar nieuwe diamantlagen, noch invloed op de verkoop van de gewonnen diamant.

Verder eist de Commissie ondermeer herziening van de overeenkomst tussen Anglo Gold Ashanti en OKIMO met het oog op de joint venture Anglo Gold Kilo (AGK) waarvan het concessiegebied bij Kilo in de Oostprovincie wederrechtelijk is uitgebreid van 2000 km2 tot 8048 km2, terwijl bovendien het aandelenpakket van OKIMO tot slechts 14% werd gereduceerd.

Categorie (C)

Terwijl de 37 contracten van categorie (B) naar de mening van de Commissie met, soms zeer aanzienlijke, aanpassingen in een aanvaardbare vorm gegoten kunnen worden, dienen de overige 24 contracten eenvoudig geannuleerd te worden.

Daartoe behoren, behalve een aantal contracten die nooit werkelijk hebben gefunctioneerd, ook enkele die bekendheid genieten. Bijvoorbeeld:

Sengamines, een joint venture voor diamantwinning bij Mbuji Mayi, die op naam staat van MIBA en First African Diamond (FAD/ORYX), maar die al geruime tijd door financiële problemen niet werkt.

Voorts behoort daarbij SAKIMA, een joint venture die in 1997 werd opgericht door het Amerikaanse bedrijf Banro samen met het toenmalige staatsbedrijf SOMINKI dat een groot concessiegebied in Kivu bezit. De Commissie beschouwt dit contract nietig omdat Banro niet aan essentiele contractverplichtingen heeft voldaan, wat tot administratieve chaos heeft geleid. Volgens de Commissie is de staat thans voor 100% eigenaar van SAKIMA.

Tenslotte dient ook de overeenkomst van de onderneming 'Anvil Mining Congo' (AMC) te worden geannuleerd. Bij dit contract met de Congolese staat uit 1998 heeft Anvil Mining N.L. 100% van de aandelen in bezit. Het bedrijf ontvangt vrijdom van directe en indirecte belastingen, die ook geldt voor alle leveranciers, onderaannemers, enzovoorts. Er is geen sprake van technologie-overdracht, en evenmin van verwerking ter plaatse die toegevoegde waarde en werkgelegenheid zou creëren. Kortom het is een contract waarvan de Congolese bevolking niets beter wordt, en dat terwijl de mijnen Dikulushi et Kapulo die AMC bezit een geschatte waarde van $ 1,23 miljard hebben.

Conclusie

Het oordeel van de Commissie zal bij sommige betrokkenen hard aankomen. Er zal dus zeker geprobeerd worden bepaalde conclusies van de Commissie van zijn scherpe kanten te ontdoen of, bijvoorbeeld, joint ventures uit categorie (C) naar (B) over te hevelen. De nu bekende informatie geeft in ieder geval de gelegenheid daarop enige publieke controle te houden.

Redactie Congo-Ned

____________________________________________________________________________
11 juli 2007

Onzekerheden over het onderzoek naar de mijncontracten

mijnwerkers in Congo

Op 11 juni 2007 werd door de minister van mijnbouw, Martin Kabwelulu, de regeringscommissie geinstalleerd , die belast is met de herziening ('revisitation') van de mijncontracten die door de Congolese staat zijn getekend sinds 1996. Het gaat om 63 contracten, waarvan 41 met ondernemingen in Katanga, 11 in de Oostprovincie, 6 in Oost-Kasai en 5 in Maniema. De staatsbedrijven in het geding zijn betreffen Gécamines, Kisenge Manganese, Sodimico (Katanga), Okimo (Oostprovincie), Sakima (Kivu / Maniema) en Miba (Oost-Kasai).

De verwachtingen, in Congo zelf, maar ook in het buitenland, zijn hooggespannen. Het is al weer twee jaar geleden dat de parlementaire commissie onder leiding van Lutundula, thans vice-voorzitter van de nieuwe Assemblée Nationale, zijn rapport deponeerde waaruit duidelijk werd, dat bij de door de Wereldbank in het kader van de privatisering afgedwongen afsluiting van contracten met buitenlandse ondernemingen op schandalige manier de belangen van Congo verkwanseld zijn.

Bij de nu ingestelde regeringscommissie zou het moeten gaan om grondige bestudering van de inhoud van deze contracten en van de gevolgde procedures, met name voor de contracten die onder de overgangsregering zijn afgesloten. Hiervoor geldt de sinds 2002 ingevoerde nieuwe mijnbouwcode. Binnen drie maanden moet de commissie komen met haar bevindingen.

Maar niet iedereen is gerust op de goede afloop van de operatie. De minister van mijnbouw is naar buiten toe zeer gesloten over de opdracht die de commissie heeft meegekregen. Het zou gaan om "iets beter zicht krijgen" op de wijze waarop de concessies zijn verleend, met als eventueel gevolg een 'rééquilibrage' [meer in evenwicht brengen] van sommige contracten. De commissie moet achter gesloten deuren vergaderen; alleen de minister zelf mag, pas na overleg binnen de regering, aan het einde van de werkzaamheden conclusies naar buiten brengen.

Deze geheimzinnigheid roept al direct vragen op. Ze staat immers in schril contrast tot de transparantie die de nieuwe regering in haar vaandel zegt te hebben. Zet de behandeling achter gesloten deuren niet juist de deur open voor allerlei gekonkel en handjeklap, om niet te spreken van maffiose praktijken, zo vraagt de commentator van het Congolese dagblad le Potentiel (16/06/07) zich af.

Voor twijfel over de goede afloop is temeer reden als men kijkt naar de samenstelling van de commissie. Deze bestaat niet alleen uit Congolese experts uit diverse technische diensten van het ministerie van mijnbouw en verwante instellingen, maar is aangevuld met vertegenwoordigers van een drietal internationale bureaus. Het gaat om het Zuid-afrikaanse OSISA (Open Society Initiative for Southern Africa), het Amerikaanse Carter Centre, en de in Zwitserland gevestigde Compagnie Benjamin de Rothschild.

Vooral de participatie van dit laatste bureau, en het feit dat alle buitenlandse bedrijven, die onder de "revisitation" vallen, gevestigd zijn in landen van het voormalige CIAT [het internationale comité dat toezicht hield tijdens de overgangsperiode] zijn voor het Forum de la Société Civile (FSC) aanleiding voor het opstellen van een Memorandum aan de minister van mijnbouw. Daarin formuleren zij hun zorg over mogelijke conflicten tussen de belangen van machtige multinationale mijnbouwondernemingen en die van de Congolese bevolking die inkomsten uit mijnexploitatie dringend nodig heeft voor het economisch herstel van het land.

De essentie van de zorgen van het FSC geven we nu in vertaling weer:
- De belangrijkste contracten zijn getekend door leden van de overgangsregering waarvan sommigen nog steeds publieke functies hebben of privé-bedrijven vertegenwoordigen.
- De meeste contracten zijn getekend ten behoeve van ondernemingen, afkomstig uit landen van het voormalige Internationale Comitee ter Begeleiding van de Overgang (CIAT), die niet primair geinteresseerd zijn in goed bestuur.
- De regering heeft een beroep gedaan of drie internationale experts-bureaus: De stichting OSISA, het Carter Centre en de Compagnie Benjamin Rothschild. Volgens informatie van verschillende bronnen en van hun eigen websites werkt de Stichting OSISA in landen van Zuidelijk Afrika aan kwesties die verband houden met democratie en mensenrechten, en werkt het Carter Centre aan de bevordering van de vrede, de strijd tegen ziekten en het stichten van hoop onder de volkeren van de wereld. Echter, de Compagnie Benjamin de Rothschild S.A. (CTBR), gesticht in 1989 in Geneve, maakt deel uit van de Groep LCF Rothschild die eigendom is van de Geneefse tak van de familie Rothschild. Zij begeleidt haar klanten bij de vaststelling, de kwantificering en het beheer van hun financiële risico's: rentetarieven, deviezen, grondstoffen, aandelen enz.
- Uit diverse bronnen hebben de NGO's van de FSC vernomen dat de Compagnie Benjamin de Rothschild nauw gelieerd is aan de bank N.M.Rothschild die tot de grootste banken ter wereld behoort. N.M.Rothschild, en de Compagnie Benjamin Rothschild zijn onderdelen van de Rothschild Holding met belangen in de Rothschild Groep en Rothschild Inc. Al deze instellingen zijn eigendom van de familie Rothschild. Bovendien is Benjamin de Rothschild lid van dagelijks bestuur van de Rothschild Continuation Holding (RCH).
- De bank N.M.Rothschild is erg aktief geweest als financieel adviseur ten behoeve van mijnbedrijven in de RDC. Ook was in 1999, de Zimbabwe's Merchant Bank of Central Africa Limited geregistreerd als lid van de Rothschild Groep.
- De NGO's hebben vastgesteld dat de Rothschild Bank directe contacten onderhield met de volgende ondernemingen [die zoals uit het vervolg van het Memorandum blijkt, allemaal betrokken zijn bij de contracten die thans in de Commissie aan de orde zijn, nvdv]: Adastra (voorheen AMF), Anglo American, American Diamond Buyers, Barrick Gold, De Beers, KMT, Kinross Gold, Nikanor, Quantum Minerals, Phelps Dodge, Umicore (voorheen Union Miniere)
.

De NGO's van de FSC stellen terecht, dat zich wat betreft de Compagnie Benjamin de Rothschild een belangenconflict aftekent dat het onmogelijk maakt van haar diensten als 'expert' gebruik te maken. Reden, waarom zij aanbevelen dat de Compagnie de Rothschild zich terugtrekt uit de Commissie en dat de Congolese staat van haar expertise afziet. Verder vragen ze de ambassades van de CIAT-landen, voorzover deze bedrijven hebben die profiteren van de contracten, om tegenover de Congolese regering oprecht te zijn en een transparante rol te vervullen.

Het is duidelijk dat de Congolese bevolking niet langer accepteert dat de rijkdommen van het land via leonische contracten het land verlaten. Het eist 'transparantie' over wat in de afgelopen jaren is gebeurd en met betrekking tot de contacten die vanaf nu worden afgesloten.

Redactie Congo-Ned

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

7 april 2006


VERKWISTING van GRONDSTOFFEN

Het geval GECAMINES


de zg. big hill bij Lubumbashi
die een reservoir vormt van
koper en cobalt

Het (voormalige) staatsbedrijf Gécamines in de provincie Katanga beschikt over een enorm productiepotentieel aan mijnen, smelterijen, enz. Het heeft een concessiegebied van ongeveer 30.000 km2 (dat is de oppervlakte van Belgie) in Zuid-Katanga. Het wordt onderscheiden in een westelijk gebied in de buurt van Kolwezi, en centraal gebied bij Likasi en een zuidelijk deel bij de provinciehoofdstad Lubumbashi.

Decennialang was de productie aan vooral koper en kobalt de kurk waarop de economie van Congo/Zaire dreef. In de topperiode (rond 1985) was de jaarproductie 480.000 ton koper en 16.000 ton cobalt. De lokale raffinage-industrie bracht de zuiverheid van het exportproduct op 99%. Maar door wanbeheer, gebrek aan investeringen en de onrechtmatige toeëigening van het kapitaal door Mobutu en de Belgische leiding van de voormalige eigenaar Union Minière is de productie gaandeweg in verval geraakt; naar schatting onttrok Mobutu vanaf de 80er jaren 4 à 5 miljard aan het bedrijf; investeringen werden er niet meer gedaan. Het bedrijf is sindsdien belast met enorme schulden, die thans geschat worden op 1.6 miljard dollar.

Hoewel er weinig erts meer uit de mijnen komt, zijn er wel enorme voorraden op de productielokaties, zijn er afvalbergen die door hergebruik met moderne middelen nog grote opbrengsten kunnen leveren en zijn er raffinagefabrieken op verscheidene plaatsen die met relatief weinig investeringen weer productief kunnen worden. Bovendien wordt artisanaal (dus zonder technische hulpmiddelen) zogenaamd heterogeniet gedolven dat een hoog percentage cobalt bevat. Hieraan verdienen rond 60.000 mensen, veelal jongeren, op riskante wijze een schaars inkomen. Volgens officiele cijfers werd in 2005 nog slechts 15.000 ton koper en 1.000 ton cobalt geproduceerd; het meeste wat wordt geproduceerd verlaat ongeraffineerd, als erts, het land.

In 1997, na de val van Mobutu, werd door president Laurent Kabila een plan gemaakt om Gécamines weer rendabel te maken. Besloten is toen het bedrijf voorlopig niet te privatiseren, maar eerst de productie weer goed op gang te brengen. De strategie bestond eruit tijdelijke partnerships ('associations momentanées')aan te gaan met internationaal opererende ondernemingen die geld, technologie en bedrijfskundig inzicht zouden moeten inbrengen, dit alles op basis van wederzijds voordeel. Maar de internationale bedrijven lieten het af weten en de oorlog die weldra volgde maakte aan Kabila's plannen een eind.

Onder druk van de Wereldbank heeft de Congolese regering onder president Joseph Kabila in 2003 besloten een groot deel van het productie- en administratief personeel (10.655 werknemers) te ontslaan, zogenaamd 'départ volontaire'. Deze werknemers kregen, tussen augustus 2003 en februari 2004, een bedrag uitbetaald bij wijze van oprotpremie. Op dat moment was aan hen al gedurende drie jaar geen salaris uitbetaald. De totale uitkering bedroeg ruim 43 miljoen dollar, terwijl de totale salarisclaim ruim 240 miljoen dollar beloopt. Dit laatste was eerder officieel door de arbeidsinspectie vastgesteld en door het ministerie van mijnbouw onderschreven. Volgens de arbeidsinspectie en op basis van de wet moet ook het resterende bedrag (in fasen) worden uitbetaald. Dit is niet geschied, waardoor het ontslagen personeel, mede omdat er geen vervangend werk is, thans in bittere armoede leeft.

Het massa-ontslag past in de strategie van de Wereldbank om alle staatsbedrijven te privatiseren, waarbij sleutelbedrijven zoals Gécamines voorop gaan. Er is een mijncode opgesteld (die ondermeer uitsluit dat de staat voor meer dan 5% eigenaar van een bedrijf is) en er is een mijnregister ingevoerd dat ervoor moet zorgen dat alle investeerders gelijke kansen hebben. De rampzalige situatie waarin de mijnbouw in Katanga thans verkeert laat op dramatische wijze zien dat dergelijke regels in een land waarin bestuurlijke chaos heerst niet werken. Het leidt slechts tot een vorm van geïnstitutionaliseerde roof door handige buitenlanders en binnenlandse zakkenvullers waarbij de staat weinig of niets verdient en de gewone mensen wegzakken in diepe armoede.

Vorig jaar (2005) werd bekend dat Gécamines een overeenkomst is aangegaan met het Canadees/Belgische bedrijf Kinross-Forrest. Hierbij brengt Gécamines het grootste deel van zijn concessies en bezittingen bij de Kamoto-mijn (nabij Kolwezi) in in een nieuwe onderneming KCC, waarvan Kinross-Forrest meerderheidsaandeelhouder is. Nog afgezien van het enorme terrein waarop de overeenkomst betrekking heeft, staat deze model voor de meeste van de wel 160 joint ventures die Gécamines met buitenlandse ondernemingen noodgedwongen gesloten heeft. Bij het contract brengt Gécamines een deel van zijn concessiegebied en aanwezige installaties in, terwijl de externe partner zorgt voor geld en know-how om de exploitatie op gang te brengen. Het geld wordt doorgaans niet ingebracht als investeringskapitaal, maar wordt geleend waarbij de inbreng van Gécamines (concessiegebeid en eventuele installaties) als onderpand dient. Omdat de lening met voorrang moet worden afgelost, is er van dividend van de joint-venture voorlopig geen sprake. Zo ontvangt bij de overeenkomst met Kinross-Forrest het mijnbedrijf niet meer dan 2% van het netto-rendement van KCC als huur voor de installaties en royalties, een bedrag dat gemakkelijk nihil kan zijn!

Kenmerkend voor dit soort contracten is dat de partner de bedrijfsleiding in handen heeft, snel geld wil zien en niet geinteresseerd is in de ontwikkeling van de joint-venture. De vraag is wat hier het gevolg zal zijn voor Gécamines. Samen met de KOV(Kamoto Oliveira Virgule)-mijn, waarvoor een soortgelijke joint-venture is gesloten met het Israelische bedrijf GEC (Global Enterprises Corporate Ltd.) van de diamantkoning Gertler, gaat het bij de Kamoto-mijnovereenkomst met Kinsross-Forrest om de laatste kroonjuwelen van Gécamines, dat daarmee zelf alleen met de enorme schulden blijft zitten en dus in feite in staat van faillisement verkeert.

De flagrante wijze waarop juist bij de overeenkomsten met GEC en Kinross Forrest de belangen van Congolese staat en de bevolking zijn verkwanseld, terwijl de Wereldbank die immers openheid en goed bestuur in zijn vaandel voert de andere kant opkeek, heeft in de wereld van internationale NGO's verzet opgeroepen. Dit verzet is gestimuleerd door een goed gedocumenteerd rapport van een Congolese parlementscommissie onder leiding van prof. Lutundula, dat die tot opdracht had in beginsel alle overeenkomsten tegen het licht te houden die vanaf het einde van regime van Mobutu tot het begin van de transitie (juni 2003) tussen staatsbedrijven en particuliere bedrijven zijn aangegaan. In het rapport (dat een half jaar, tot juni 2005 in de bureaula is gehouden) werd uitdrukkelijk gewaarschuwd tegen juist het op korte termijn aangaan van joint-ventures inzake KOV en Kamoto omdat deze rijke concessiegebieden de basis zouden kunnen worden voor herstel van de rentabiliteit van Gécamines.

Ook voor de ontslagen werknemers is deze laatste uitverkoop van Gécamines desastreus. Omdat Gécamines niet meer zelf over zijn activa beschikt en alleen maar torenhoge schulden heeft, dreigen zij naar hun achterstallige salaris te kunnen fluiten. De vakbond van de mijnwerkers, Fosymine, heeft dan ook fel protest aangetekend. Hun rechten zijn immers met voeten getreden: volgens de wet (code de travail) zijn bij beëindiging van de bedrijfsvoering de werknemers de eerste eisende partij; pas als hun salarissen, pensioenrechten e.d. zijn geregeld, kunnen andere eisers zoals banken, andere Congolese ondernemingen en eventuele aandeelhouders hun deel krijgen. De gang van zaken is een doorzichtige truc om zich aan de verplichtingen van Gécamines ten opzichte van zijn personeel te onttrekken.

De schuld voor deze desastreuze gang van zaken ligt, behalve bij geldmagnaten als George Forrest en Dan Gertler, bij de Wereldbank in samenspanning met de Congolese president en zijn entourage. Volgens de Congolese wet heeft de president, en niet de directie van Gécamines, het laatste woord bij het aangaan van een contract. In 2003 werd ten behoeve van de besluitvorming rond de privatisering van (de restanten van) Gécamines met geld van de Wereldbank een rapport geproduceerd door een internationaal onderzoeksbureau IMC. Hierin wordt de gang van zaken rond de privatisering van Gécamines via joint-ventures scherp veroordeeld. Aanbevolen wordt de zittende directie van het bedrijf integraal te ontslaan, en te vervangen door deskundigen die geacht mogen worden daadwerkelijk de redding van het bedrijf voor ogen te hebben. Ook geeft men een weg aan hoe het bedrijf op korte termijn weer productief en financieel renderend kan worden. Het rapport is echter geheim gehouden, en met de aanbevelingen is niets wezenlijks gedaan.

Bronnen: Rapport Lutundula van de Speciale Commissie van de Assemblee Nationale

IPIS: "The State versus the People"