------------------------------------------------
Bespreking van het rapport van Human Right Watch, december 2001
http://www.hrw.org/reports/2001/rwanda2/Rwanda1201.pdf De Rwandese regering is verontwaardigd over de tamelijk positieve toon waarop het rapport zich uitlaat over de Hutu verzetsbeweging ALIR. Deze opereert in Noord en Zuid Kivu, het deel dat grenst aan Rwanda, alsmede in het westelijk deel van Rwanda zelf. De Rwandese regering schildert Hutu-groeperingen die zich in Congo hebben georganiseerd graag integraal af als genocidairen die het op de Rwandese samenleving hebben voorzien. Volgens de onderzoekers van HRW blijkt dit plaatje onwaar.
De meeste strijders die zich onder de naam Armee pour la Liberation du Rwanda (ALIR) hebben georganiseerd zijn ofwel te jong om in 1994 als militair van de FAR of de Interahamwe aan de genocide te hebben kunnen deelnemen of zijn later uit het land gevlucht bijvoorbeeld ten tijde van de zuiveringen die het Rwandese leger in 1997/98 in het Noord-Westen van het land uitvoerde. Alleen in de legertop bevinden zich nog enkele ex-FAR, zoals de door Rwanda inmiddels gevangen genomen generaal Habimana.
Hoeveel soldaten het betreft blijft een raadsel; de Rwandese regering geeft zelf bij allerlei gelegenheden verschillende aantallen, varierend van 3000 tot 100.000. Daarbij gaat het niet alleen om de ALIR maar ook om troepen in Katanga en het aangrenzende deel van Zuid-Kivu (dat dus niet aan Rwanda grenst) die soms als ALIR-2 worden aangeduid, geen betrekking zouden hebben met de in het rapport bedoelde ALIR (ALIR -1) maar die in verband gebracht worden met de FDLR (Forces Democratiques pour la Liberation du Rwanda). Deze laatste zou nog steeds steun krijgen van Joseph Kabila, terwijl volgens het rapport de banden tussen ALIR-1 en Kinshasa sinds de dood van Laurent Desire Kabila zijn afgebroken.
In het rapport gaat het dus speciaal over ALIR-1 (of kortweg ALIR) en de wijze waarop het Rwandese leger hun acties beantwoordt. Het doel van ALIR is terugkeer naar Rwanda om daar, naar eigen zeggen, een niet-repressief bewind te vestigen dat de mensenrechten respecteert. HRW-onderzoekers constateren tekenen die erop wijzen dat hun humanitaire intenties serieus zijn. Men heeft in Masisi een Ecole Superieure Militaire gevestigd waar royaal aandacht wordt besteed internationaal humanitair recht onder leiding van deskundigen die in Europa hebben gestudeerd. Ook verklaren geinterviewde soldaten dat ze de rechten van burgers dienen te respecteren en dat op overtreding strenge straffen staan. Men houdt zich voorts niet bezig met exploiteren van grondstoffen in Congo om de verhouding met de Mai-Mai niet te verpesten.
In juni 2001 is het in Noord-west Rwanda tot felle gevechten met de RPA gekomen waarbij honderden strijders zijn gesneuveld en circa 1800 gevangen genomen. Hoewel men zich bij het optreden jegens de bevolking als regel beperkt tot diefstal van voedsel en medicamenten voor eigen gebruik hebben de ALIR-strijders moeten constateren dat de bevolking geen risico wil lopen door hen steun te verlenen. De Rwandese overheid voert tegen steunverlening dan ook uitdrukkelijk campagne, die blijkbaar aanslaat. De HRW-onderzoekers tonen zich tamelijk positief over de wijze waarop de Rwandese overheid de gevangen ALIR-strijders heeft opgevangen in kampen bij Mudende en Nkumba.
Zowel ALIR als de Rwandese regering betrekken burgers bij de militaire acties. De ALIR-groepen omvatten ' civilian auxilaries' waaronder christelijke geestelijke begeleiders. De miltaire operatie in juni werd `Oracle du Seigneur` genoemd. De regering heeft onbezoldigde Local Defense Forces (LDF) ingesteld die 24 uur per dag beschermingstaken hebben rond dorpen. In de ALIR-tros bevinden zich ook kinderen die soms fysiek zware taken krijgen opgedragen; vanaf 16 jaar hebben ze ook gevechtstaken. Het gaat vaak om wezen die ouders verloren zijn ten tijde van de operaties van 97/98 van de RPA. Geconstateerd wordt overigens dat zij niet worden gedwongen tot wreedheden zoals elders in Afrika plaats vindt. Ook in de LDF zijn kinderen opgenomen. HRW concludeert dat, afgezien van incidenten, het optreden van beide partijen binnen de Rwandese grenzen meer dan voorheen respect voor de rechten van de mens toont, maar dat dit niet geldt voor hun optreden in Congo (wat niet het onderwerp van dit onderzoek was).
Redactie Congo-Ned
08/01/02