Enkele opmerkingen bij het rapport (nr 38) van de International Crisis Group (ICG) met titel: Disarmament in the Congo: Jump-starting DDRRR to prevent further war?

In een rapport als het onderhavige vindt ieder ketter zijn letter. Het is daarom moeilijk de inhoud ervan af te wijzen of te omarmen. Centraal in de aanbevelingen staat, wat men slechts kan beamen, dat de internationale gemeenschap (in het bijzonder de VN-Veiligheidsraad) zich veel intensiever met het conflict moet bezighouden. Het is naar de mening van de schrijvers doodzonde dat de wereld de gelegenheid die het aantreden van de jonge Kabila en diens positief lijkende eerste contacten met Kagame heeft laten verlopen om een zet in de goede richting te geven. Zo kon Rwanda met tevredenheid kennisnemen van Kabila's bereidheid Hutu-strijders te demobiliseren (wat in eerste aanzet gebeurde in Kamina) zonder dat Kagame een begin maakte met de terugtrekking van zijn troepen uit Kivu en de ontwapening van RCD/Goma wat ook deel uitmaakte van het memorandum of understanding tussen beide landen van begin 2001. Sindsdien is volgens het rapport Kinshasa weer begonnen Hutu-eenheden te bewapenen en toont Kagame zich vastbesloten in Congo te blijven tot de laatste Hutu verdwenen is.

Toch ziet het rapport kansen voor oplossing van het conflict. Zo is door de instorting van de coltanprijs op de wereldmarkt de aanwezigheid in Kivu voor het Rwandeze leger veel minder attractief. Tot voor kort leverde de coltanroof immers een royale bijdrage tot het in stand houden van het 80.000 man sterke Rwandese leger. Er zijn dan ook tekenen die erop wijzen dat de RPA zich wil terugtrekken om de wacht over te laten aan RCD/Goma, waarbij men zelfs (tot ergernis van de RCD) afspraken met Mai-Mai eenheden in Kivu niet uitsluit.

Een cruciale plaats in het rapport speelt de ALiR, het Hutu-leger dat zou figureren onder de politieke leiding van de FDLR. De ALiR wordt gepresenteerd als een degelijk in divisies, brigades en battalions ingedeelde strijdmacht die zou bestaan dankzij steun van de Congolese bevolking en de regering in Kinshasa.

Merkwaardig is dat in de tekst van Lusaka (1999) en vele andere publicaties deze naam niet voorkomt, hoewel wel sprake is van min of meer geregelde of ronduit kriminele groepen, meestal aangeduid als ex-FAR of Interahamwe en als zodanig geassocieerd met de genocide van 1994. Met de naam ALiR is wel eens verwezen naar een betrekkelijk kleine organisatie in Zuid-Kivu die een politieke dialoog in Rwanda en dan terugkeer voorstaat maar die geen militaire bedreiging voor de RPA vormt. Is het wellicht in het belang van Kagame c.s. te suggereren dat alle Hutu's in Congo tegenwoordig deel uitmaken van een bedreigende legermacht ALiR, nu andere berichten uit het Oosten juist benadrukken dat van de ex-FAR en Interahamwe als strijdgroepen nauwelijks meer iets over is, zodat de legitimatie voor de aanwezigheid van het Rwandese leger in Kivu wat dat betreft vervallen is. Dit zou ook de regering in Kinshasa in verlegenheid brengen nu, zoals het rapport constateert, de ALiR voorkomt op de VS-lijst van terroristische organisaties! Trouwens ook anderszins, zoals door het wel erg frequent citeren van niet nader aangegeven bronnen uit Rwanda, in het bijzonder RPA-officieren, wekt het rapport de indruk erg dicht bij het Rwandese standpunt aan te sluiten.

Het rapport gaat in feite om het proces van DDRRR: demobilisatie van merendeels jonge Hutu-strijders die moeten worden geintegreerd in de Rwandese samenleving, tegelijk met berechting van leiders die een aandeel hadden in de genocide. Dat gaat veel geld kosten en de wereldgemeenschap (Wereldbank) moet daartoe bijspringen. Dit kan niet zonder overeenstemming tussen Kagame en Kabila: de eerste moet echte bereidheid tonen zijn troepen terug te trekken en de laatste moet de druk van diegenen uit zijn achterban [met name Mwenze Kongolo en Zimbabwe zijn hier geviseerd] weerstaan om steun te (blijven) geven aan de "ALiR". Verder is een goed samenspel nodig met de Inter-Congolese Dialoog en dient in samenwerking van leiders van de kerk, de civil society, de traditionele gemeenschappen en de Mai-Mai een proces van verzoening binnen de Kivu's op gang te komen. Al met al een proces dat van de VN en diens organen veel meer betrokkenheid vergt dan nu via MONUC en bemiddelaar Masire wordt geleverd.

21 december 2001

Nico Dekker