INTERNATIONALE CONFERENTIE over GROTE MEREN plus COMMENTAAR

Op 14 en 15 december 2006 is in Nairobi de afsluitende bijeenkomst van de Internationale Conferentie over het Grote Merengebied (Franse afkorting: CI/RGL) gehouden. De staatshoofden van 11 Afrikaanse landen ondertekenden een Overeenkomst (Pact) over Veiligheid, Stabiliteit en Ontwikkeling, met bijbehorende protocollen en programma's. (Behalve Congo, gaat het om Angola, Zambia, Tanzania, Burundi, Rwanda, Oeganda, Soedan, CAR, Kenia, Congo-Brazzaville)

Dit Pact vormt het resultaat van een maandendurende raadpleging van maatschappelijke groepen, overleg over technische kwesties en ministersbijeenkomsten. In de preambule wordt verwezen naar de Verklaring van Dar es Salam van 2004 die wil dat het Grote Merengebied omgevormd zal worden tot een 'speciale reconstructie-en ontwikkelingszone": Op basis van de in het gebied aanwezige natuurlijke hulpbronnen moet het mogelijk zijn de regio tot welvaart te brengen. Door samenwerking moet armoede en onveiligheid worden bestreden en een eind gemaakt worden aan de illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van, met name, de RDCongo.

De belangrijkste aspecten van het Pact worden uitgewerkt in tien 'Protocollen', waarvan sommige reeds geconcretiseerd zijn in 'Actieprogramma's'. Er komt - wat wordt genoemd - een 'Toezichtmechanisme', bestaande uit een permanent secretariaat met daarboven een 2 maal per jaar vergaderende Regionaal Interministerieel Comité, en een 'Top' die bestaat uit alle elf staatshoofden die tweejaarlijks bijeenkomen. Tenslotte komt er een 'Fonds' waaruit de initiatieven moeten worden betaald, dat moet worden volgestort door de deelnemende staten en externe donoren.

De Protocollen gaan over non-agressie, democratie en good-governance, justitiële samenwerking, non-discriminatie en het voorkomen van oorlogsmisdaden, de bestrijding van illegale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, het inrichten van specifieke reconstructie-en ontwikkelingszones, bestrijding van sexueel geweld, hulp aan ontheemden, eigendomsrechten van gerepatrieerde vluchtelingen, en over informatiebeheer en persvrijheid.

Van de vier Actieprogramma's die in de bijlagen zijn beschreven is het 'Regionaal Actieprogramma over Vrede en Veiligheid' het verst uitgewerkt. Het kent twee sub-programma's: één over veiligheidskwesties van algemene aard, en één over gezamenlijk beheer van de veiligheid in grensgebieden tussen twee of drie landen.

Onder het subprogramma voor de algemene veiligheid valt het project over het tegengaan van de illegale handel in lichte wapens. Er wordt geconstateerd dat alle 11 ondertekenaars van het Pact reeds partij zijn bij de Conventie van Otawa (1997) over landmijnen en van de Verklaring van Bamako (2000) tegen de verspreiding van lichte wapens, maar dat niettemin naar schatting 1 miljoen lichte wapens in de regio circuleren. In Nairobi is al een Regionaal Centrum inzake Lichte Wapens (RECSA) gevestigd; dit zou moeten uitgroeien tot coördinatiecentrum voor de bestrijding van deze wapens namens alle 11 landen.

Bij dit programma hoort ook het project dat de strijd moet aanbinden tegen transnationale criminaliteit en terrorisme. De terrorismedreiging vanuit Somalie en het Midden-Oosten is volgens de opstellers aanleiding voor de formulering van dit project, dat ook erkent dat armoede en corruptie in de regio een voedingsbodem zijn voor grensoverschrijdende criminaliteit. Onder aanvoering van de VS is al eerder het protocol van Nanyuki over terrorismebestrijding opgesteld dat door de meeste landen in Oost-Afrika en de Hoorn is ondertekend. Bij Angola, de CAR en de DRCongo wordt aangedrongen dit ook te doen. In Nairobi is in dit kader een 'regionaal samenwerkingscentrum' gevestigd dat toeziet op de toepassing van het protocol.

Onder het subprogramma voor de veiligheid aan de grenzen worden 12 gebieden aangewezen waar drie of meer landen samenkomen en die juist daarom een bron van zorg vormen voor de betreffende landen. Ze worden gekenmerkt door gebrek aan infrastructuur en zijn mede daardoor verstoken van economische ontwikkeling. Destemeer zijn deze zones thans geschikt voor het herbergen van rebellenbewegingen die gemakkelijk van het ene land naar het andere trekken. Door plundering en militaire acties leven de bevolkingen er doorgaans in onveiligheid en diepe armoede. Niettemin hebben deze grenszones - elk met eigen karakter - uitstekende hulpbronnen die basis kunnen zijn voor economische ontwikkeling, zoals toeristische trekpleisters, (rivier)water en grond voor landbouw, productiebos, bodemschatten. Repressie van rebellen met militaire middelen leidt alleen tot verbittering en nog meer geweld. Door gezamenlijk, met complementaire maatregelen, deze gebieden economisch te stimuleren en de veiligheid te garanderen moeten, volgens de plannen, deze 'grensontwikkelingszones' tot bloei brengen. Voorbeelden zijn de 'Zone des Volcans' tussen Oeganda, Rwanda en de RDC [thans nog operatiegebied van ondermeer de rebellen van Nkunda en van de FDLR], de Westelijke Driehoek tussen Oeganda, de RDC en Soedan [het gebied van de LRA], de Corridor van het Tanganyikameer tussen Tanzania, Burundi, Zambia en de RDC, en de Zone CEPGL (Communauté Economique des Pays des Grands Lacs) tussen de RDC, Rwanda en Burundi langs de rivier de Ruzizi.

COMMENTAAR:

De teneur van het verdrag is: Laten we het verleden vergeten en gezamenlijk de blik op de toekomst richten. In de heetste gebieden zijn er tekenen die op succes duiden: Na interventie van Kagame lijkt Nkunda zijn gewapende verzet tegen de Congolese regering op te willen geven. En de rebellengroepen in Ituri en de LRA in Oeganda lijken bereid de wapens neer te leggen.

Maar, hoe kan men verwachten dat de mensen in Oost-Congo de 4 miljoen doden vergeten, die zijn gevallen als gevolg van de hebzuchtigen uit de buurlanden en hun Congolese collaborateurs? Die criminelen die jarenlang ongestoord hun gang hebben kunnen gaan, lopen straffeloos rond; zullen zij zich voortaan houden aan de fatsoensregels die de 11 staatshoofden met elkaar zijn overeengekomen?

Gaat het er werkelijk om de lokale bevolking in de grensgebieden en menswaardig bestaan te gunnen, of veeleer om bedrijven uit het rijke deel van de wereld de gelegenheid te geven beslag te leggen op de bodemschatten zoals al gebeurt in Katanga? Het Congolese volk wordt al zoveel jaren bedrogen. Is het geen tijd dat het zich te ontdoen van de manipulatie door regeringen van buurlanden en door instellingen die worden gecontroleerd door rijke landen? De recente koortsachtige activiteit van Belgische financiers, wetenschappers, zalenlui en functionarissen om de nieuwe mogelijkheden in Congo te inventariseren spreekt boekdelen!

Nico Dekker
23 januari 2007