Ontwikkelingshulp voor Ruanda en Uganda?

24 februari 1999

Berichten in de nieuwsmedia duiden erop dat de Afrikaanse landen Rwanda en Uganda ook in de komende jaren mogen blijven profiteren van Nederlandse omtwikkelingshulp. Tegen de achtergrond van het optreden van deze landen in hun regio vind ik dit zeer bedenkelijk. Dit wil ik hieronder toelichten.

Op 9 februari jl. werd bekend dat de Wereldbank een lening van 75 miljoen dollar heeft toegekend aan Rwanda. Volgens een econoom van deze bank geschiedde dit "op voorwaarde dat aan de oorlog in Congo een einde komt". De Rwandese regering beloofde dit plechtig, "en dat bevredigde ons", aldus dezelfde woordvoerder. De Wereldbank liet zich gemakkelijk om de tuin leiden. Op 17 februari zijn er de eerste meldingen van een grootschalig offensief van buitenlandse troepen in Congo, waarvan die van Rwanda de kern uitmaken.
Al eerder was een soortgelijke samenloop van omstandigheden vast te stellen. Op 11 december jl. kwam het bericht dat de donorenconferentie in Uganda onder voorzitterschap van de Wereldbank aan dit land een bedrag van 2.2 miljard dollar zal verstrekken, gespreid over de komende drie jaren. Natuurlijk had de charmante president Museveni van Uganda voor dit gewichtige gezelschap de passie gepreekt. De donoren, vooral die van de EU, waren er niet helemaal gerust op geweest. Uganda is nauw betrokken bij de oorlog tegen Congo, zogenaamd om de veiligheid van zijn grenzen zeker te stellen. Hoewel een EU-afgevaardigde op de conferentie opmerkte dat de aanwezigheid van Ugandese militairen tot 700 kilometer binnen Congo niet bepaald op 'beveiliging van de grens' duidde, prevaleerden blijkbaar hogere belangen, want Uganda kreeg zijn miljoenen dollars.

De oorlog op Congolees grondgebied, onder dekmantel van een 'rebellie van Congolezen tegen Kabila' was tot dan , naar het scheen, door Rwandese en Ugandese militairen in goede harmonie gevoerd. Maar op 27 december komt plotseling een ernstig meningsveschil aan het licht. Er vindt een schotenwisseling plaats tussen Rwandese en Ugandese militairen, nadat bekend is geworden dat Uganda voortaan steun zal verlenen aan een nieuwe rebellenformatie in het noorden van Congo, geleid wordt door een zekere Jean Pierre Bemba, zoon van een zakenman die onder Mobutu's regime steenrijk geworden is. Van dat moment af worden uit Noord-Congo zware oorlogshandelingen gemeld tussen het leger van Bemba, die zich openlijk beroemt op zijn goede samenwerking met Museveni ,en troepen die de Congolese regering steunen. Het leger van Bemba bestaat naar zijn zeggen uit echte Congolezen, in tegenstelling tot het leger van de rebellenregering in Kivu, dat gedomineerd wordt door Rwandezen. Bemba's leger vormt een van de drie hoofdformaties van het offensief dat door het veroveren van de centra Mbandaka (noord-west), Mbuji-Mayi (midden) en Lubumbashi (zuid) een einde wil maken aan het door hen verfoeide regime van Kabila.

Deze geschiedenis is, dunkt me, een goed voorbeeld van het verschil tussen theorie en praktijk als het gaat om internationale hulpverlening aan landen in een oorlogssituatie. De landen Uganda en Rwanda zijn, zeker naar Afrikaanse maatstaven, klein en arm aan grondstoffen, maar toegerust met sterke goed-getrainde legers. Bij uitstek ten aanzien van Rwanda geldt, dat voor het regime omvangrijke internationale hulp van levensbelang is. Het geven van ontwikkelingshulp aan landen die bij een oorlog betrokken zijn wordt echter beschouwd als een van de hoofdzonden tegen de algemeen beleden ontwikkelingsfilosofie. Misschien is een gevoel van schaamte over de gang van zaken er mede de oorzaak van, dat over het drama in Congo zo weinig wordt bericht; zeker als men dit vergelijkt met de berichtgeving over Kosovo of zelfs over het grensconflict tussen Ethiopie en Eritrea.

Wat er in Congo gebeurt is ten hemel schreiend. De belangrijkste stem ter plaatse die, sinds de VN en veel internationale hulporganisaties het gebied verlaten hebben, het lijden van de bevolking in het door de 'rebellen' bezette gebied verwoordt, is die van de katholieke kerk. Zij maakt er geen geheim van wie de onderdrukkers en agressoren zijn. Vertegenwoordigers van de civil society, van 13 tot 16 januari jl. bijeen in Antwerpen, drukken zich in dezelfde termen uit: "De aanwezigheid van deze buitenlandse troepen [t.w. van Rwanda en Uganda en Burundi] exporteren de interne conflicten van die landen naar Congo, wat een ernstige humanitaire, sociale en economische crisis teweeg brengt waarvan de locale Congolese bevolking het voornaamste slachtoffer is."

Tegen deze achtergrond vraag ik mij af wat de humanitaire waarde van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid onder Herfkens en van Aartsen voorstelt. Of mag die vraag niet meer gesteld worden en varen we eenvoudigweg mee in het kielzog van Herfkens' vroegere werkgever, de Wereldbank?

Nico Dekker, Lid van de werkgroep Congo-Ned.