GRONDSTOFFENROOF in CONGO

Op 19 november 2001 werd onder de titel "Addendum to the report of the panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of the Congo" een rapport gepubliceerd betreffende nader onderzoek dat in opdracht van de VN-Veiligheidsraad is uitgevoerd naar de plundering van grondstoffen in de RDC. Een eerder rapport over dit onderwerp van 12 April j.l., opgesteld door een expert-panel onder leiding van mevrouw Safiatou Bah-N'daw had veel beroering gewekt, vooral bij regimes van Uganda en Rwanda wegens de aanklacht over de schaamteloze uitbuiting door deze landen van de Congolese bodemschatten, maar ook bij andere landen die medeplichtig zijn bijvoorbeeld door het verlenen van doorvoer- en transportfaciliteiten. In Belgie leidde dit tot een actie van gezamenlijke ngo's tegen Sabena wegens het vervoeren van geroofde coltan naar Europa, waarna deze maatschappij zich uit deze activiteit terugtrok.
Hevig verzet in de vergadering van de Veiligheidsraad van de kant van Uganda en Rwanda, die steun kregen van ondermeer de VS en Groot-Brittannie, deed de raad besluiten tot een nader onderzoek waarbij meer details over de gewraakte handelingen boven water zouden moeten komen. Verder moest het nieuwe panel nagaan of er sinds april voortgang was geboekt op de punten die eerder aan de kaak waren gesteld. Het panel, dat nu heeft gerapporteerd, staat onder leiding van de Egyptenaar Mahmoud Kassem.

Het rapport geeft allereerst een systematisch overzicht van stand van zaken met betrekking tot voornaamste grondstoffen, te weten coltan, goud, koper/cobalt, diamand en hardhout. Nauwkeurig wordt omschreven welke ondernemingen en individuen bij winning en transport een rol spelen. Vervolgens wordt per betrokken land nagegaan welke rol het speelt en op welke wijze de uitbating is georganiseerd. Per saldo is de aanklacht tegen de hoofdrolspelers, Uganda en Rwanda, er in dit tweede rapport niet minder op wat alweer tot woedende reacties heeft geleid. Enkele nieuwe bevindingen zijn de volgende:

- De coltanroof in Kivu onder leiding van Rwandese miltairen gaat onverminderd door. Wel is de wereldmarktprijs sterk gedaald waardoor de RCD-rebellen in Goma veel inkomsten missen die ze nu op de bevolking en humanitaire organisaties trachten te verhalen. Na het eerste rapport is een groot Amerikaans bedrijf Kemet&Cabot gestopt het importeren uit de regio; bovendien is een wet in voorbereiding die import van coltan daarvandaan in de VS verbiedt. Opvallend is dat sinds Sabena het transport van coltan beeindigd heeft het Nederlandse bedrijf Martinair in het gat gesprongen is en daarvoor twee keer per week op Kigali vliegt.

- Diamant wordt in grote hoeveelheden gewonnen bij Mbuji-Mayi (onder regeringscontrole) en nabij Kisangani (RCD-gebied). Bij de eerste stad is sinds lang het bedrijf MIBA actief dat een belangrijke bron van inkomsten was voor de overheid. Met de oprichting van een nieuwe onderneming Sengamines die daar een grote concessie heeft gekregen lijkt MIBA als inkostenbron goeddeels te hebben afgedaan. De exploitatie zal geschieden via een joint venture waarin Zimbabweanen een grote rol spelen. Overigens verdwijnt circa 1/3 van de bij Mbuji-Mayi gewonnen diamant door fraude buiten zicht.
Is bij Mbuji-Mayi nog sprake van een legaal kader, dit ontbreekt in de regio rond Kisangani. De opbrengst is nog steeds een forse bron van inkomsten voor topmilitairen van het Rwandese en Ugandese leger. Een groot deel wordt geëxporteerd via Uganda, maar een deel gaat via Congo-Brazzaville en de Centraal Afrikaanse Republiek. De eindbestemming is echter doorgaans Antwerpen waar het bedrijf Arslanian-Freres een belangrijk afnemer is.

- Hardhout wordt nog steeds ongecontroleerd gewonnen in het door Uganda bezette gebied en via Mombasa (Kenya) en Dar-es-Salaam (Tanzania) geexporteerd. Dit laatste land ontkent dit bij hoog en bij laag ondanks de bewijzen die het panel zegt te bezitten. Belgische en Griekse scheepvaartbedrijven zijn betrokken bij het verdere vervoer. Ook in het regeringsgebied wordt hardhout geexploiteerd en wel door de onderneming SOCEBO waarin Zimbabweanen en Congolezen participeren. De betreffende concessies zouden volgens de Britse ngo Global Witness een gigantisch gebied van 33 miljoen hectare beslaan; het panel kwam niet verder dan 1.1 miljoen hectare, verdeeld over 4 provincies. De werkzaamheden zijn officieel nog niet begonnen wegens tekort aan investeringen, naar er vindt wel illegale kap plaats.

Per saldo kan men zeggen dat enkele landen die in het vorige rapport verdacht werden van illegale verrijking uit Congo's grondstoffen door het nieuwe rapport worden vrijgepleit. Dat zijn met name Burundi (wegens onvoldoende bewijs), Angola en Namibië (wel enige commerciele maar geen laakbare activiteit). De rol van Zimbabwe is nauwkeurig geanalyseerd, vooral op instigatie vanuit de Veiligheidsraad. Het land is van de geallieerden van de RDC het meest actief bij de grondstoffenwinning. Dit dateert vanaf 1999 toen de regering Kabila tijdens een gesprek in Windhoek besloot de geallieerden bij gebrek aan financiele middelen voor hun inzet bij de verdediging van Congo schadeloos te stellen door toestaan van exploitatie-concessies aan bedrijven. Hoewel dit in beginsel niet illegaal is, stelt het panel vast dat tot heden noch het Congolese volk, noch dat van Zimbabwe van deze commerciele activiteit wijzer is geworden. Het dringt er in zijn conclusie op aan dat alle sinds 1997 door de Congolese overheid aangegane contracten tegen het licht worden gehouden en gecorrigeerd voor onregelmatigheden. Serieus zijn de verwijten aan Tanzania. Het land profiteert willens en wetens van de illegale export van coltan en hardhout uit de bezette gebieden. Zo vaart het bedrijf Safmarine al sinds jaren regelmatig tussen Dar-es-Salaam en Antwerpen/Hamburg met coltan uit Congo, wat de regering overigens halstarrig ontkent.
De zwaarste klachten gelden echter nog steeds Uganda en Rwanda. Weliswaar heeft Uganda een flink deel van zijn troepen teruggetrokken, maar de uitbuitingsstructuur is overeind gebleven doordat hoge militairen (zoals Kazini) en ex-militairen (zoals Salim-Saleh) opereren als zakenlui door tussenkomst van Congolese stromannen zoals Bemba, Mbusa en Lumbala. Zo beheert de laatste een grote diamantmijn bij Bafwasende (nabij Kisangani) in opdracht van het bedrijf Victoria dat eigendom is van Ugandese legercommandanten. Ook de aanwezigheid van Rwanda in Congo is naar het inzicht van het panel voornamelijk commercieel gemotveerd. Veiligheidsrisico's die aanvankelijk een begrijpelijke verklaring gaven kunnen de enorme militaire ontplooiing daar onmogelijk verklaren. Het argument van Rwanda dat traditioneel altijd veel grenshandel tussen Kivu en Rwanda plaats vond deugt niet:, stelt het panel vast: dat betrof eerste levensbehoeften van de bevolking, geen grondstoffen. Diamant werd destijds verhandeld via Kinshasa, hout via de Congostroom, ertsen via Dar langs de Tazara spoorlijn.
Bij al dit commerciele en kwantitatieve geweld komen gewone mensen, de Congolese bevolking, niet voor. Dat is het panel niet te verwijten, het moest zich houden aan zijn opdracht. In vele rapporten van humanitaire organisaties is de laatste jaren aandacht gevraagd voor het veschrikkelijke lijden van die bevolking, van wie naar schatting 3 miljoen het slachtoffer zijn geworden van de huidige oorlog en bezetting in Oost-Congo. Die noodkreten werden echter ondergesneeuwd, eerst door "Kosovo", en nu door "Afghanistan". Ondanks alles voelen de Congolezen zich één volk, opdelen van het land willen alleen buitenlanders. Het panel roept op tot het instellen van een "moratorium" van de invoer van kostbare producten uit de bezette delen van Congo. In tussentijd zouden transitlanden hun wetgeving moeten aanscherpen op illegale doorvoer te beletten. De RDC zou internationale hulp en begeleiding moeten krijgen bij het heropbouwen van de instituties van de staat zodat niet langer in grote delen van het land een gezagsvacuum heerst waarin kwaadwillenden, Congolezen of buitenlanders, het heft in eigen hand kunnen nemen.

Redactie CongoNed

KAART


27 november 2001