Redactioneel

Wie de ontwikkelingen in Congo van de laatste maanden volgt, wordt bekropen door ambivalente gevoelens. Enerzijds is er in Kinshasa een overgangsregering van nationale eenheid: ministers reizen naar de buurlanden om de contacten te verbeteren, westerse landen beloven steun voor het behoud van de territoriale integriteit van Congo, verdragen worden gesloten voor economische ontwikkeling en armoedebestrijding, enzovoorts. Anderzijds krijgen we berichten uit Kinshasa dat de spanningen tussen de verschillende regeringsfracties zo groot zijn dat van maatregelen tot democratisering en verbetering van de levensstandaard van gewone mensen geen sprake is. Verder tonen rapporten van mensenrechtenorganisaties in met name Kivu aan dat in het door Rwanda gedomineerde deel van het land niets ten goede is veranderd en de invloed van de overgangsregering daar practisch nihil is. Dit laatste wordt ons bevestigd door persoonlijke contacten zowel uit Goma (Noord-Kivu) als uit Kisangani in de Oostprovincie.

Geheim rapport

Het tot nu toe geheimgehouden deel van het rapport van het expertpanel van de VN over de illegale uitbating van de Congelese bodemschatten maakt duidelijk dat deze ambivalentie gefundeerd is op de politieke realiteit in het land zelf, en door de politieke hoofdspelers doelbewust in stand wordt gehouden. De onder buitenlandse druk bedongen transitie wordt door de elite-netwerken, die de exploitatie van de bodemschatten in handen hebben, gevreesd als een bedreiging van hun posities.

Deze netwerken, die opereren vanuit respectievelijk Oeganda, Rwanda en Kinshasa, hebben echter alledrie hun vertegenwoordigers in de overgangsregering die elk tot taak hebben iedere maatregel te frustreren die de economische of politieke machtspositie van de eigen achterban in gevaar brengt. Tegelijk zijn ze bezig, zowel in Kinshasa en omgeving als in het grondstoffenrijke Oosten, zich militair te reorganiseren en te versterken voor het moment dat de regering in Kinshasa aan eigen tegenspraken of door een gewelddadige ingreep zou bezwijken. De wijze waarop deze netwerken hiermee bezig zijn en de mate van geweld en onderdrukking waarmee dit gepaard gaat in voor de drie netwerken zeer verschillend, en wat het Rwandese netwerk aangaat zondermeer het meest schokkend. Daarvan getuigde trouwens onze minster van Ontwikkelingssamenwerking, mevrouw Van Ardenne, zondagmorgen 14 december voor de IKON-radio, toen zij, naar het scheen, spontaan reageerde op de inhoud van het geheime deel waarvan zij zei pas te hebben kennis genomen: zij zei toen dat, als hetgeen erin staat juist is, dit consequenties moet hebben voor de speciale ontwikkelingsrelatie van Nederland met Rwanda!

Grondstoffen

Waarom is, zoals het panel schrijft, de bedreiging die uitgaat van het 'Rwanda-linked network' naar de overgangsregering zoveel ernstiger dan die van de beide andere netwerken?

Bij die laatste gaat het puur om materieel gewin, het in stand houden van de commercialisering van in Congo gewonnen grondstoffen: Voor het 'Kinshasa-linked network' betreft het vooral de opbrengst van de diamantwinning van de MIBA bij Mbuji-Mayi. Bij het 'Uganda-linked network' gaat het om de rijkdommen van Ituri, in combinatie met wapenhandel en het heffen van invoerrechten, en om het beheer van het gebied bij het Albertmeer waar grote olievoorraden worden vermoed.

Door dit netwerk wordt overigens het gebruik van geweld niet geschuwd, maar dat wordt, sinds de terugtrekking van het Oegandese leger, uitgevoerd door lokale milities, de FAPC en de PUSIC, die zorgen voor het beveiligen van de handel en afhouden van concurrenten (zoals de UPC die handelt in opdracht van het Rwandese netwerk). Het panel constateert een toenemende belangenverstrengeling tussen de netwerken van Kinshasa en van Oeganda.

De activiteit van het vanuit Kigali geleide netwerk is van een heel andere orde. Niet alleen economische macht maar ook feitelijke politieke macht over een groot deel van Congo, met name Noord- en Zuid-Kivu, is de inzet. De economische belangen zijn ondergebracht bij de Congo Holding Development Company (CHDC), gevestigd in Rwanda, die zijn activiteiten ontplooit vanuit grote centra in het (nog steeds!) door Rwanda gecontroleerde gebied, zoals Kisangani, Goma, Bukavu, .. Die activiteiten omvatten zowel afvoer van in Congo geroofde delfstoffen als invoer van gebruiksgoederen, van water en auto-kentekenplaten tot cement. Ook het leasen van wapentuig (tegen kostbare mineralen) aan verwante milities behoort tot de commerciele activiteiten.

Serufuli

De ontplooiing van de feitelijke politieke macht in opdracht van Kigali is het verst voortgeschreden in Noord-Kivu onder gouverneur Eugene Serufuli. Met hulp van het Rwandese leger heeft deze inmiddels, onder de benaming Local Defense, een legermacht opgebouwd van tenminste 18.000 man, waarvan behalve (Rwandese en Congolese) Tutsi, ook veel Hutu-soldaten deel uitmaken. Bij deze laatsten zijn vaak ontwapende ex-FAR-soldaten die, na recyclage in een Rwandees trainingskamp, de Rwandese bezetting van Noord-Kivu mogen verdedigen. Het panel benadrukt dat Serufuli actieve steun heeft van de Rwandese legerleider James Kabarebe, en dat uit documenten blijkt dat (ruim na de officiele terugtrekking van de Rwandese troepen) eenheden van het Rwandese leger in Noord-Kivu operationeel zijn.

De Local Defense van Serufuli valt, in tegenstelling tot de ANC (het leger van RCD-Goma) buiten iedere afspraak over de transitie in de RDC, en kan zich zo ongecontroleerd bezig houden met "destabiliseren, blokkeren van de effectieve eenwording en camoufleren van de inspanningen van het elite-netwerk voor de controle over Oost-Congo". De niet-militaire activiteiten van gouverneur Serufuli zijn ondergebracht in de TPD ("Tous pour la Paix et le Developpement"), oorspronkelijk opgezet om de hervestiging van naar Rwanda gevluchte Congolezen te begeleiden. Thans heeft de TPD als belangrijke taak het infiltreren binnen alle bestuurlijke structuren van Noord-Kivu, ondermeer via het vervangen van alle traditionele chefs door mensen die loyaliteit betuigen aan Serufuli. Het doel is zoals het panel het formuleert "permanente, autonome controle over gebied in Oost-Congo", kortom de kolonisatie van Noord-Kivu vanuit het buurland Rwanda. De niet-rwandofone bevolking is op deze wijze van zijn stem beroofd, en de speelbal geworden van de machtehbbers in Kigali.

Wapenembargo

Op 28 juli 2003 heeft de Veiligheidsraad een wapen-embargo voor Oost-Congo afgekondigd. In de maanden eraan voorafgaande hebben Rwanda en Oeganda alles gedaan om hun proxies in Oost-Congo van wapens te voorzien; het panel heeft daarvan bewijs ontvangen. Ook de (oude) regering in Kinshasa heeft wapentuig geleverd aan troepen van bondgenoten in het Oosten, zoals de RCD-K-ML van Mbusa Nyamwisi in het gebied van Beni-Butembo. Tenslotte heeft Jean-Paul Bemba, leider van de MLC, die deel uitmaakt het Oegandese netwerk en als vicepresident belast met economische zaken aanzienlijke macht heeft, klandestien wapentransporten laten afleveren bij Kinshasa. Die zijn afkomstig uit Brazzaville, waar zijn vooral uit ex-mobutisten bestaande aanhang vaste voet heeft.

Kinshasa lijkt een kruitvat waarin drie lonten samenkomen. Als een van de partijen zijn lont ontsteekt zal dit leiden tot een geweldsexplosie in de hoofdstad, die het startsein zal zijn voor de Derde Congolese oorlog vanuit het Oosten. Dat onder dergelijke omstandigheden van een constructief overheidsbeleid niet veel terecht komt, behoeft niet te verwonderen.


wapens komen Congo binnen

De laatste weken lijken de politieke verhoudingen in het Grote Merengebied zich in snel tempo te veranderen. Enkele belangrijke gebeurtenissen, ongeveer in chronologische volgorde zijn de volgende:

Gebeurtenissen

Op 2 november brengt Joseph Kabila een bezoek aan Washington, waar hij praat met onder anderen president George W. Bush, minister Colin Powell (buitenlandse zaken) en Dick Cheney (defensie). Het bezoek is voorafgegaan door bezoeken van president Museveni van Oeganda en een delegatie namens president Kagame van Rwanda. Hoewel over de inhoud van de gesprekken officieel niets is meegedeeld, menen waarnemers in Washington te weten dat de Amerikaanse regering heeft aangedrongen op de spoedige vorming van een nieuw Congolees leger met hulp van Amerikaanse privebedrijven zoals MPRI en op het inrekenen en ontwapenen van milities en rebellen uit de buurlanden. Het gesprek met Dick Cheney zou ook gegaan zijn over de exploitatie van de olie nabij de grens met Oeganda en de mogelijkheid deze via een pijpleiding dwars door Congo naar de Atlantische Oceaan te transporteren.

Terzelfdertijd werd door de International Human Rights Law Group een rapport vrijgegeven onder de titel "Ending Congo's Nightmare: What the US can do to promote Peace in Central Africa." De kern van de groep bestaat uit enkele mensen met een staat van dienst bij de Amerikaanse regering en diplomatie. Het rapport is gebaseerd op een 10-daags bezoek aan diverse plaatsen in de RDC. Het pleit voor een omslag in het beleid van de VS in het Grote Merengebied, waarbij geconditioneerde hulp aan de RDC gepaard gaat met een strengere aanpak van Oeganda en Rwanda als deze doorgaan voor eigen baat Oost-Congo te destabiliseren. Leidraad daarbij moet zijn het grote belang voor de VS van stabiliteit in het gebied, niet alleen in economische maar ook in militaire zin, met name in verband met de strijd tegen het terrorisme.

Rond 4 november breken hevige gevechten uit in Zuid Kivu, in het gebied van Mwenga/Bunyankiri. Een vertegenwoordiger van MONUC meldt dat 4.000 mensen uit het gebied zijn gevlucht. Het zou gaan om een confrontatie tussen de FDLR, en Mai-Mai troepen onder leiding van commandant Nakiliba die deel uitmaken van het nieuwe Congolese leger. De woordvoerder van de politieke organisatie van de FDLR onkent echter dat haar troepen daar in gevechten gewikkeld zouden zijn geweest.

Al geruime tijd zijn er berichten uit kringen van de société civile in Zuid- en Noord-Kivu dat manschappen en wapens en militair materieel vanuit Rwanda het land binnenkomen. Sinds begin november treedt MONUC, die tot dan weinig werk maakte van dergelijke meldingen, assertiever op. Zo wordt, volgens een bericht van 6 november, gouverneur Chiribanya van Zuid-Kivu gedwongen het kamp bij Nyamununi, waar de RCD-Goma strijders opleidde, te sluiten. Een poging van VN-waarnemers om in Noord-Kivu een kamp bij Rumangabo te bezoeken, waar naar zeggen Rwandese soldaten gelegerd zijn, wordt echter door gouverneur Serufuli van deze provincie belet.

Op 3 november bezoekt de Congolese minister van regionale samenwerking, Mbusa Nyamwisi, de Rwandese hoofdstad Kigali. Na afloop gewaagt hij van een "nieuw hoofdstuk in de relaties tussen beide landen""en belooft plechtig Hutu-rebellen in Congo te zullen "uitroeien"; over de aanwezigheid van Rwandese troepen in Congo wil hij zich niet uitspreken. Een week eerder was een al even optimistische Rwandese minister van buitenlandse zaken, Charles Muligande, in Kinshasa voor besprekingen.

De Congolese regering heeft eind october Taban Amin, zoon van Idi Amin, die sinds lang in Kinshasa verbleef uitgewezen. Zijn aanwezigheid werd in verband gebracht met de Oegandeze rebellen van de ADF, die, zoals nu uitdrukkelijk wordt toegegeven, bases heeft op Congolees grondgebied. Op 10 november is de Oegandese minister van defensie, Amama Mbabazi, in Kinshasa voor besprekingen. Er is sprake van uitwisseling van ambassadeurs. Oeganda wenst dat 'lokale groepen' invloed krijgen in de nieuwe adminstratie in Oost-Congo, en wil zo snel mogelijk de handelsverbindingen verbeteren. De rechtszaak tussen Oeganda en de RDC bij het Internationale Hof van Justitie wordt op beider verzoek opgeschort.

Op 15 november komt het bericht dat de stafchef van het FDLR-leger, Paul Rwarakabije, zich, samen met 103 anderen, heeft overgegeven aan de Rwandese autoriteiten. Hij wordt in Kigali door generaal Kabarebe hartelijk ontvangen en zal zijn carriere waarschijnlijk binnen het Rwandese leger voortzetten. Volgens Kabarebe hebben MONUC en de regering in Kinshasa met de overgave niets te maken. Bij MONUC (dat onder leiding staat van de Amerikaan William Swing) spreekt men van een 'major event' en van een 'doorbraak in het DDRRR-proces'. Juist in die dagen is ook de Amerikaanse 'ambassadeur voor oorlogsmisdaden', Pierre Richard Prosper, in Kigali. Hij prijst Kagame voor zijn aanpak, die zijns inziens anderen aanmoedigt om ook vrijwillig terug te keren, en zegt dat de VS 'agressievere' aanpak voorstaat om de problemen op te lossen.

Er circuleren in Kinshasa opgewonden berichten dat zwaarbewapende 'interahamwe' ontdekt zouden zijn op een militaire basis bij Kikwit. Volgens een verklaring van de regeringswoordvoerder Vital Kamerhe blijkt het te gaan om leden van het zogenaamde 'Sierra bataljon', dat bestaat uit Oegandese, Rwandese, Burundese en Soedanese soldaten en gelegerd was bij Ilebo. De 361 manschappen met hun familie zijn op transport naar Kitona waar zij, conform afspraken met MONUC, zullen worden ontwapend.

Op 19 november komt de Veiligheidsraad van de VN eindelijk met een officiele verklaring naar aanleiding van het eindrapport van het Panel over de grondstoffenplundering: landen, vooral die in de regio, moeten zelf onderzoek doen naar illegale exploitatie en de handel in grondstoffen monitoren. Mogelijk komt er een controlemechanisme inzake het wapenembargo dat de Veiligheidsraad in Resolutie 1493 heeft afgekondigd. Men steunt de organisatie van een internationale conferentie over vrede, veiligheid, democratie en ontwikkeling in de regio, waarmee de Speciale VN-Gezant Ibrahima Fall al bezig is. Er lekt ook iets uit over het geheime deel van het rapport. Daarin zou ondermeer staan dat Oeganda twee milities in Ituri van wapens voorziet, en dat Rwanda de UPC-rebellen bewapent; voorts dat Rwanda blijvende controle over Kivu nastreeft, alsmede invloed in Ituri.

Conclusie

In deze reeks gebeurtenissen zijn een paar lijnen te ondekken. De hoofdlijn is dat Amerikaanse regering blijkbaar besloten heeft zich indringend met de zaak te bemoeien. Nationale belangen zoals geformuleerd door de Law Group zullen aan deze beslissing niet vreemd zijn, maar ook de humanitaire situatie, waarover Swing zeker gerapporteerd zal hebben, zullen een rol gespeeld hebben. Aan de staatshoofden van Oeganda, Rwanda en de DRC zal te verstaan gegeven zijn dat aan plundering en oorlog een einde dient te komen, maar dat in een regionaal akkoord aan bepaalde wensen van de partijen tegemoet zal worden gekomen. Voor Oeganda zal het, naast de veiligheid van zijn grenzen (invallen van de ADF en de PRA), gaan om zijn commerciële belangen met name in het Iturigebied. Aan Rwanda zullen toezeggingen zijn gedaan voor de veiligheid en burgerrechten van de Rwandees-sprekenden en daarmee voor de politieke invloed vanuit Kigali in Kivu. De Congolese regering zal dan, op voorwaarden, het bestuur terugkrijgen over heel Congo. Een van die voorwaarden zal zijn het uitbannen van alle milities en rebellenorganisaties die een bedreiging vormen voor de regimes in zijn buurlanden. Getuige het incident bij Kikwit en de confrontatie met FDLR in Zuid-Kivu, ziet het ernaar uit dat Kinshasa met dit laatste energiek bezig is. Voor de FDLR (met zijn naar schatting 20.000 manschappen) zal geen plaats meer zijn binnen Congo; de stafchef heeft, mogelijk met Amerikaanse bemiddeling, daaruit reeds de consequentie getrokken.

Dat laatste heeft nog niet iedereen in Oost-Congo. Dat geldt zeker voor warlords die hun activiteiten nog zullen willen voortzetten tot wellicht MONUC tussenbeide komt. Het gevaarlijkst zijn de burgerlijke en militaire leiders die hun positie te danken hebben aan de Rwandese overheersing en die, bijvoorbeeld wegens hun misdadig verleden, de overstap naar het nieuwe Congo niet willen maken, te denken valt aan generaal Bora en de gouverneurs Serufuli en Chiribanya. Zij zijn doortrokken van de filosofie van Kagame die de oostelijk provincies bestuurd wil zien als satellieten van Rwanda, zonder acht te slaan op de (niet rwandofone) plaatselijke bevolking. De toevloed van wapens en manschappen de laatste weken doet daar een explosieve situatie ontstaan, die alleen met druk van buiten te beheersen is. Hopelijk is MONUC in staat deze pacificerende rol te spelen.

Moeten we blij zijn met een zo afgedwongen pax americana? Een vraag daarbij is: Wordt de Congolese bevolking die zo heeft geleden recht gedaan? Als het goed gaat, krijgt Congo de souvereiniteit terug over zijn hele grondgebied en daarmee het gezag om moordenaars op zijn grondgebied voor de rechter te brengen. Het pact zou gebaseerd zijn op de onaantastbaarheid van Museveni, Kagame en Kabila als staatshoofden van hun landen. In het berechten van een Oegandees of Rwandees voor misdaden in Congo is niet voorzien, tenzij het eigen land betrokkene voor de rechter brengt, wat onwaarschijnlijk is. Een internationaal gerecht, zoals het Strafhof (dat echter beperkt is in zijn opdracht) is dan de enige mogelijkheid. De wens van de Congolese bevolking van de totstandkoming van een instantie die over zulke grensoverstijgende misdaden oordeelt verdient krachtige steun. Het zou een centraal onderwerp moeten worden van de internationale conferentie voor de regio.

Redactie Congo-Ned
21 november 2003